Violist, orkestleider, componist en acteur.
Geboren De Caro, julio 11 december 1899 (Buenos Aires) - pseudoniem: José Julián.
Overleden 11 maart 1980 (Mar del Plata)
gepubliceerd 24 oktober 2023
Inleiding
In de jaren ’10 van het vorige decennium begonnen grote scheppers zoals Eduardo Arolas [1] en Roberto Firpo [2] de primitieve tango te hervormen. Juan Carlos Cobián [3] en Enrique Delfino [4] brachten op hun beurt meer melodie in de tango. Violist Julio De Caro introduceert vanaf 1924 met zijn sextet een nieuwe stijl die een invloed zal hebben op de verruiming van de tango.
Julio De Caro was de tweede van twaalf kinderen. Zijn moeder was zangeres Matilde Ricciardi Villari en zijn vader José beheerde een conservatorium en bezat een winkel voor partituren en instrumenten.
[1] – [4]
[1] Eduardo Arolas geboren als Arolas, Lorenzo 24 februari 1892 (Buenos Aires) – overleden 29 september 1924 (Parijs). Hij was bandoneonspeler, orkestleider en componist. Zijn bijnaam was El Tigre del Bandoneón. Hij componeerde onder meer ‘Derecho viejo’ en ‘El Marne’.
[2] Roberto Firpo geboren 10 mei 1884 (Las Flores, Arg.) – overleden 14 juni1969 (Buenos Aires) was pianist, orkestleider en componist van onder meer ‘Alma de bohemio en ‘El amanecer’. Hij herschreef ‘La cumparsita’ tot zijn huidige vorm. Hij nam meer dan 3000 nummers op.
[3] Juan Carlos Cobián alias Goubián of El Aristócrata del Tango geboren 31 mei 1896 (Pigué, Arg.) – overleden 10 december 1953 (Buenos Aires). Hij was pianist, orkestleider, componist van onder meer ’Nostalgias’ , ‘Shusheta’ en ‘El motivo’.
[4] Enrique Delfino geboren als Delfino, Enrique Pedro 15 november 1895 (Buenos Aires) – overleden 10 januari 1967 (Buenos Aires). Hij was pianist, orkestleider, componist en komiek. Zijn bijnamen waren Delfy, Rock en Dreyfus. Hij componeerde filmmuziek en tientallen tangos onder meer ‘Re fa si’ en ‘Milonguita’
Muzikale carrière
Julio De Caro leerde aanvankelijk piano spelen maar zijn interesse ging meer uit naar het instrument van zijn broer Francisco, de viool. Uiteindelijk wisselden ze van instrument. Van hun vader moesten ze zich met ernstige muziek bezighouden en niet met de populaire tango. De broers gaven echter de voorkeur aan muziek van maestros zoals Roberto Firpo, Eduardo Arolas en Juan Carlos Cobián.
Op een familiebijeenkomst speelde Julio toch enkele tango’s tot groot ongenoegen van zijn vader. 17 jaar oud deed Julio stiekem auditie bij Roberto Firpo en voor de gelegenheid had hij een lange broek aangetrokken. Hij voerde ‘La cumparsita’ met pizzicato’s in een delicate cadans op waarmee hij veel bewondering oogstte. Hij speelde ook enkele weken zonder medeweten van zijn vader bij Ricardo Brignolo.
Julio ontmoette ook Eduardo Arolas, alias El Tigre del Bandoneón. Onder de indruk van zijn talent vroeg Arolas vervolgens Julio’s vader toestemming om bij hem te komen werken. Het antwoord was radicaal: zijn zoon zou geen tango spelen maar dokter worden.
De Broers De Caro
Julio verwaarloosde zijn studies echter om zich enkel nog met muziek bezig te houden. Toen zette zijn vader hem definitief buiten. Zijn broer Francisco liet het zo ver niet komen en vertrok zelf.
Eduardo Arolas pikte hem van de straat op en bood onderdak. Julio speelde een tijdje in diens kwintet tot dit werd ontbonden. Julio speelde nog bij veel andere ensembles zoals dat van Osvaldo Fresedo (1918 tot 1921) waar hij Pedro Maffia ontmoette.
In 1922 ging hij naar Montevideo in het orkest van Minotto Di Cicco spelen, waar zijn broer Francisco al pianist was. Voor de eerste maal werkten de broers in een professionele groep samen en werden vanaf toen een onafscheidelijk duo.
In 1923, terug in Buenos Aires, vervoegde hij zich bij het sexteto van pianist Juan Carlos Cobián. Ze brachten onder anderen ‘La machona’ , ‘Canta’ en ‘ La confesión’ uit, nummers door Julio gecomponeerd.
‘La machona’ sexteto Juan Carlos Cobián 1923 beluister
‘La confesión’ sexteto Juan Carlos Cobián 1923 beluister
Orquesta Julio De Caro
In december 1923 kreeg zijn broer Francisco een aanbod om op eindejaarsfeesten te spelen in residenties van de hogere klasse, voor 800 pesos per muzikant wat een maandloon was in die tijd.
Cobián had zijn sextet ondertussen ontbonden om naar de VS te trekken; met sommige muzikanten en Francisco vormde Julio toen een nieuw ensemble.
De broers Julio, Emilio en Francisco, bandoneonisten Pedro Maffia en Luis Petrucelli vormden een kwintet, en contrabassist Leopoldo Thompson sloot later aan. Aanvankelijk had het ensemble geen specifieke naam.
De optredens waren succesvol en de muzikanten piekfijn uitgedost. De tango werd stilaan ook in de hogere klasse verwelkomd.
Hij vormde in 1924 een 20-koppig orkest voor het carnaval in salon ‘L’Aiglon de Florida’. Dat jaar kwam hun eerste plaat uit.
‘Pobre Margot’ 1924 beluister
’Todo corazón’ 1924 beluister
Er kwam een lucratief contract om in Vogue’s Club voor de hogere klasse op te treden. Maffia en Petrucelli gaven echter hun ontslag omdat de club hen als het Orquesta Julio De Caro had aangekondigd.
Maffia bleef ten slotte toch omdat hij teveel schulden had. In plaats van Petrucelli kwam Pedro Laurenz. Dat verliep niet van een leien dakje. Laurenz was het niet gewend om als tweede bandoneonist naast een begeesterde Maffia te spelen. Bovendien was de sfeer alles behalve gezellig te noemen want Julio en Maffia spraken nauwelijks met elkaar.
Toch vormden de twee bandoneonisten een van de betere bandoneonduos in de tangogeschiedenis. Julio en Maffia herstelden hun relatie en het Sextet nam de naam aan van Orquesta Julio De Caro.
‘Recuerdo’ 1926-12-09 beluister
De Violofoon
In die jaren begeleidden ze ook stomme films. Het publiek kwam vooral naar die films om hen te horen. ‘Guardia vieja’ , gewijd aan president Marcelo T. de Alvear, werd een groot succes.
Halfweg 1925 vertrok Pedro Maffia in alle vriendschap om zijn eigen sextet op te richten. Pedro Laurenz werd eerste bandoneonspeler, versterkt met Armando Biasco.
De buitengewone muzikale vindingrijkheid van de jonge De Caro werd duidelijk toen hij rond 1925 de violofoon begon te gebruiken, een snaarinstrument dat een wat nasale klank gaf aan zijn muziek.
‘Flores negras’ 1927-09-13 beluister
Europa
Julio De Caro en zijn groep staken in maart 1931 de oceaan over. Ze deden onder meer Nice, Monte Carlo, Cannes, Turijn en Genève aan. Het orkest verraste het publiek door hun onberispelijke voorkomen en stijlvolle vertolkingen, tot dan ongezien voor Argentijnse gezelschappen. De voorstelling in Turijn werd uitgezonden op de radio. Parijs werd het toppunt van deze tournee met een optreden in de Sorbonne.
Orquesta Típica Julio De Caro
Terug in Buenos Aires (1932) speelden de orkesten minder in bioscopen omwille van de opkomst van de geluidsfilm. Julio herstructureerde zijn sextet tot een orquesta típica en maakte een grote tournee door het land. Onder de nieuwelingen waren bandoneonspeler Aníbal Troilo en zanger Antonio Rodríguez Lesende.
Na carnaval 1934 doken financiële geschillen op en vertrokken heel wat muzikanten. Pedro Laurenz begon toen met hen een nieuw orkest.
Julio De Caro hervormde zijn groep met hemzelf, violisten Luis Gutiérrez en Mauricio Salovich, bandoneonisten Carlos Marcucci, Romualdo Marcucci, Gabriel Clausi en Félix Lipesker en contrabassist Francisco De Lorenzo.
‘Puede ser’ Julio De Caro estribillista Pedro Lauga 1935 beluister
‘Virundela’ Julio De Caro estribillista Pedro Lauga 1935 beluister
In 1935 speelde hij met een groot orkest voor carnaval in theater Colón. Na een van deze matinees stonden zijn ouders hem op te wachten en vond een hereniging plaats.
In de dertiger jaren vormde hij verschillende ensembles, onder meer het Orquesta Melódica Internacional met een variëteit aan instrumenten.
Julio De Caro in de filmwereld
Julio De Caro was ook actief in de filmwereld. Hij deed de muzikale begeleiding van ‘Las luces de Buenos Aires’ met Carlos Gardel in de hoofdrol. Zelf acteerde hij in ‘La barra de Taponazo’ (1932), ‘Así es el tango’ (1937) en ‘Petróleo’ (1940). Hij componeerde de muziek voor ‘Murió el sargento Laprida’ (1937). Hij komt ook aan bod in ‘El canto cuenta su historia’ (1976).
‘Fuego’ Orquesta Melódica Internacional canta Pedro Lauga fragment uit de film ‘Murió el Sargento Laprida’ 1937
Julio De Caro als componist
Hij debuteerde met ‘Mala pinta’, in samenwerking met zijn broer Francisco. Andere kunstwerkjes volgden: ‘Boedo’ , ‘La rayuela’ , ‘Buen amigo’ , ‘El monito’ , ‘El malevo’ , ‘Tierra querida’ , ‘Guardia vieja’ , ‘Todo corazón’ , ‘Copacabana’ , ’El Arranque’ … Osvaldo Pugliese bracht eigen versies uit van verscheidene van deze nummers.
Hoewel hij in de jaren 20 toonaangevend was voor de andere orkesten, slaagde hij er niet in de snelle evolutie van de jaren 40 te volgen. Op milongas zijn zijn uitvoeringen zelden te horen.
‘Boedo’ 1928-11-28 beluister, canta Héctor Farrel 1939-07-07 beluister en 1952-09-17 beluister
In 1954 stopte hij gelijk met zijn broer Francisco zijn artistieke activiteiten. Hij componeerde nog op vraag van Ben Molar, een producer-manager, nog de tango ‘El silbido en el bolsillo’ en in 1975 opnieuw op diens vraag met enkele anderen ‘Los 14 de Julio De Caro’.
‘El silbido en el bolsillo’ orq. Alberto di Paulo canta Enrique Dumas beluister
Eerbetoon
Julio De Caro heeft de tango mee gevormd zoals hij toen was, dan spreken we over de Guardia Nueva. Zijn invloed op andere muzikanten was groter dan de aanvaarding door het publiek.
In 1977 werd 11 december uitgeroepen tot Día Nacional del Tango omdat op die datum Carlos Gardel en Julio geboren werden. Op 78-jarige leeftijd kreeg hij een eerbetoon met medewerking van de orkesten en zangers van die tijd. Het was de laatste keer dat hij op een podium verscheen.
‘Decariando’ Orquesta Joaquín Do Reyes 1961 beluister
‘Decarísimo’ componist Astor Piazolla uitvoering met zijn kwintet 1961 beluister
‘A Don Julio De Caro’ componisten Ernesto Baffa en Luis Stazo, uitvoering Baffa en Tito Reyes met orkest beluister
Voor de fanaten
Discografie (Italiaans) Milongandoblog