Violist, orkestleider en componist. Geboren als Gobbi, Alfredo Julio Floro 14 mei 1912 (Parijs). Bijnaam: El Violín Romántico Del Tango. Overleden 21 mei 1965 (Buenos Aires).
Alfredo Gobbi werd in Parijs geboren waar zijn ouders op dat moment op tournee waren en hem inschreven op het Uruguayaans consulaat. Flora Rodríguez [1] en Alfredo Eusebio Gobbi [2] vormden samen het variëté-gezelschap Los Gobbi. In zijn eerste levensjaar vestigde de familie zich in Buenos Aires (wijk Villa Ortúzar) waar hij zijn jeugd doorbracht en werkzaam was als krantenjongen. Zijn peter was muzikant Ángel Villoldo [3].
[1] – [3]
[1] Flora (Hortensia) Rodríguez geboren in 1883 (Chili) en overleden 22 juli 1952. Zij huwde met Alfredo Eusebio Gobbi en was zangeres en actrice van het theatergezelschap Los Gobbi. Zij was de moeder van Alfredo Gobbi (hijo). [2] Alfredo Eusebio Gobbi (Chiapapietra) geboren 5 februari 1877 (Paysandú, Uruguay) en overleden 25 januari 1938. Hij was zanger, gitarist, acteur, danser en componist. Hij had verschillende bijnamen: Gaucho Alegría, Gobbino 77 en Campos. [3] Ángel (Gregorio) Villoldo (Arroyo) alias Fray Pimiento, geboren op 16 februari 1861 (Buenos Aires) – overleden 14 oktober 1919 (Buenos Aires), was componist en tekstschrijver. Hij was een belangrijk figuur in de ontwikkeling van de Argentijnse tango.
Alfredo Gobbi begon van jongsaf piano te leren en studeerde viool aan het conservatorium. Hij werd fan van Julio De Caro en op 13-jarige leeftijd debuteerde hij in een bar in Chacarita met een trio samen met vriend pianist Orlando Goñi en bandoneonist Domingo Triguero.
In 1926 componeerde hij ‘Perro fiel’ zijn eerste tango. Later maakte Gobbi deel uit van het orkest van het Teatro Nuevo onder leiding van Antonio Lozzi en speelde hij ook bij andere orkesten zoals dat van Juan Maglio en Roberto Firpo. Hij trad in 1930 toe tot het Sexteto Vardaro-Pugliese met daarin Aníbal Troilo. Twee jaar later vormde hij voor een korte tijd zijn eigen sextet met pianist Orlando Goñi en later Osvaldo Pugliese en datzelfde jaar trad hij tot het Sexteto Manuel Buzón toe. Goñi en Troilo waren er ook van de partij. In 1935 werd hij eerste violist in het orkest van Pedro Laurenz.
Alfredo Gobbi stelde in 1942 zijn eerste orkest samen en debuteerde ermee in het fameuze cabaret Sans Souci. In 1945 kwam zijn orkest voor het eerst op de radio. Het duurde tot 16 mei 1947 alvorens hij zijn eerste plaatopname maakte met ‘La Viruta’ en de tangowals ‘La entrerriana’ beide gecomponeerd door zijn vader. Met platenmaatschappij RCA-Victor werkte hij tot in 1957 samen. Naast het dirigeren en zelf spelen was Gobbi ook arrangeur.
‘La entreriana’ (V) cantan Carlos Heredia en Hugo Soler 1947-05-16 beluister ‘La viruta’ instrumentaal 1947-05-16 beluister
Zijn muzikale stijl leek aanvankelijk op die van Carlos Di Sarli zoals blijkt uit de opnamen van de tango ‘La viruta’ in 1943 door Di Sarli en in 1947 door Gobbi. Uiteindelijk evolueerde zijn stijl naar die van Julio de Caro.
Hoewel Gobbi minder lang van een academische opleiding had genoten dan de Caro kon hij de meeste tango-effecten die laatstgenoemde op zijn viool gebruikte, toepassen en verbeteren.
Alfredo Gobbi stierf amper 53 jaar oud, op 21 mei 1965. Zijn buitenissige levensstijl werd hem fataal.
De piano bleef een belangrijke rol spelen want hij speelde soms solo in cafés en componeerde er ook zijn nummers op. Hier beperk ik mij tot de tango’s die hij zelf heeft opgenomen.
‘A Orlando Goñi’ instrumentaal (als eerbetoon aan zijn vriend) 1949-03-24 beluister ‘El Andariego’ instrumentaal (als eerbetoon aan zijn vader) 1951-06-27 beluister ’Tu angustia y mi dolor’ tekst Julio Camilloni, canta Jorge Maciel 1953-04-22 beluister ‘Cuatro novias’ tekst Valentín Vergara en Roberto Salinas, canta Tito Landó 1954-06-22 beluister ‘A mis manos’ (M) tekst Julio Camilloni, cantor estrella Alfredo Del Río 1955-03-28 beluister ‘Camandulaje’ instrumentaal 1955-06-13 beluister ‘Un tango para Chaplín’ tekst van Bartolomé Bernardo Salas, cantor estrella Alfredo Del Río beluister ‘Mensajera’ (V) tekst van Julio Camilloni, cantor estrella Tito Landó 1957-04-16 beluister
Aníbal Troilo die goed bevriend was met Gobbi droeg zijn tango ‘Milonguero triste’ aan hem op. Hij bracht het de eerste keer vier maanden voor Gobbi’s overlijden uit en nog eens in 1969.
Aníbal Troilo met zijn orkest 1965-01-65 beluister Aníbal Troilo met zijn kwartet 1969-07-30 beluister
Anderen eerden hem ook. Astor Piazzolla noemde hem zelfs in een interview “el padre de todos nosotros”.
‘A Don Alfredo Gobbi’ gecomponeerd door Eduardo Rovira en uitgevoerd met een van zijn trio’s in 1968 beluister ‘Retrato d’ Alfredo Gobbi’ gecomponeerd door Astor Piazzolla, live met diens kwintet in 1970 beluister
‘Gobbi’ gedicht (lunfardo) van Héctor Chaponick lees
Bandoneonspeler, componist en orkestleider. Geboren 5 mei 1897 Fresedo, Osvaldo Nicolás (Buenos Aires) – bijnaam: El Pibe de La Paternal. Overleden 18 november 1984 (Martínez, prov. Buenos Aires).
Osvaldo Fresedo was de zoon van Clotilde García en Nicolas Fresedo, een welstellend commersant. Zijn moeder gaf hem de eerste muziek- en pianolessen hopend dat hij klassieke muziek ging spelen. Alhoewel ze rijk waren, ging de familie op Osvaldo’s tiende in de wijk La Paternal, een eenvoudige volkswijk wonen. Daar raakte hij gepassioneerd door de bandoneon en leerde het instrument bespelen. Hij zou later een heel traject afleggen en voor meer dan 1250 opnamen gespreid over 63 jaren instaan.
In 1912 maakte hij zijn debuut in korte broek, samen met zijn oudere broer, violist Emilio en een gitarist. Ze traden op feestjes en in café’s in de buurt op waar hij zijn bijnaam El Pibe de La Paternal kreeg. Hij speelde in verschillende ensembles, meestal trio’s met onder anderen violist Francisco Canaro, contrabassist Leopoldo Thompson en gitarist José Ricardo (die later nog Carlos Gardel begeleidde).
‘Amoniaco’ Orquesta Típica V. Loduca (a dos bandoneones: Loduca – Fresedo) 1917 beluister
Osvaldo Fresedo speelde in 1917 in een groot carnavalsorkest van Roberto Firpo en Francisco Canaro. Het jaar erop richtte hij zijn eerste eigen kwintet op met violisten Julio De Caro en Juan Koller, pianist José María Rizzuti en contrabassist Hugo Ricardo Baralis. Wat later kwam bandoneonspeler Pedro Maffia ook bij hem spelen.
Platenmaatschappij Victor bood bij gebrek aan opnamestudio’s Fresedo aan om in New York te gaan werken. In 1921 reisde Fresedo samen met violist Tito Roccatagliata en pianist Enrique Delfino erheen om samen met lokale muzikanten een 50-tal nummers onder de naam Orquesta Típica Select op te nemen. Bandoneonist Pedro Polito nam tijdelijk de leiding over van het sextet dat “thuis” bleef.
Bij zijn terugkeer naar Buenos Aires hervormde hij zijn sextet en werd zijn karakteristieke elegante stijl herkenbaar. De bezetting zou voortdurend veranderen en uitbreiden. Begin jaren ’20 was Fresedo samen met andere jonge musici zoals Julio De Caro en Juan Carlos Cobián een vernieuwer van de tango. Zijn stijl werd verfijnder en dat luidde het tijdperk van de Guardia Nueva [1] in.
Carlos Gardel nam met hem twee nummers op: ‘Perdón, viejita’ en ‘Fea’. ‘Fea’ Carlos Gardel met orkest van Osvaldo Fresedo 1925 beluister
Osvaldo Fresedo was populair bij de hogere klasse door zijn delicate melodieuze muziek. Bovendien vermeed hij Lunfardo, de volkstaal. Zo bracht hij de tango op hun galafeestjes. In 1927 hield hij wel tot 5 ensembles draaiende en moest voortdurend voyageren tussen de verschillende locaties om overal acte de présence te geven. Een van die orkesten werd gedirigeerd door Carlos Di Sarli, in een ander speelde bandoneonist Miguel Caló. Zowel Di Sarli als Caló lieten zich door Fresedo inspireren en boekten later succes met hun eigen orkest.
Foto: Osvaldo Fresedo en Francisco Canaro (staand), José Razzano, Aníbal Troilo en Enrique Santos Discépolo (zittend)
[1]
[1] De Guardia Nueva was een periode van vernieuwing rond de jaren ’20. Het is de intrede van de tango-cancion met Carlos Gardel als voorbeeld. De tango werd verfijnder. De musici waren in tegenstelling tot vroeger academisch opgeleid. Mede door radio en gesproken film werd de tango internationaal bekend. Het zal leiden tot De Gouden Jaren.
Osvaldo Fresedo reisde eind jaren ’20 naar Parijs en New York. Op vraag van radiostation NBC ging hij in 1934 voor de derde maal naar New York, deze keer zonder muzikanten om er the New York Philharmonic Orchestra op bandoneon te begeleiden. Het jaar daarop voegde hij vibrafoon, harp en drums aan zijn orkest toe. Hij had al met drums en sax geëxperimenteerd en zou nog andere instrumenten introduceren. Osvaldo trad in november 1935 bij de opening van Radio El Mundo (LR1) op. De bandoneon ging in die periode aan de kant zodat hij zich volledig op het dirigeerwerk kon richten.
‘Cordobesita’ canta Roberto Ray 1933 beluister ‘Sueño azul’ canta Roberto Ray 1937 beluister ‘Por qué’ canta Oscar Serpa 1943 beluister ‘Trenzas de ocho’ canta Carlos Barrio 1955 beluister
Het orkest werd almaar groter en heel wat topmusici passeerden zoals bandoneonspeler Luis Petrucelli en violisten Elvino Vardaro en Enrique Francini. Fresedo vond zangers die pasten bij zijn stijl, onder anderen Roberto Ray, Ricardo Ruiz, Oscar Serpa, Osvaldo Cordó, Armando Garrido en Héctor Pacheco.
Na gezondheidsproblemen stopt Osvaldo Fresedo in 1970 met zijn orkest maar keert in 1979 toch nog terug naar de studio met maar liefst 24 muzikanten. Roberto Pansera die in 1950 als 18-jarige in zijn orkest kwam spelen, werd de arrangeur.
Carlos Di Sarli componeerde in 1926 ’Milonguero viejo’ met tekst van Enrique Carrera Sotelo. Di Sarli zette het nummer instrumentaal 4 keer op plaat: in 1940, 1944, 1951 en 1955. Gezongen versies zijn er van Osvaldo Fresedo zelf met Ernesto Famá en Juan Maglio met Carlos Viván.
‘Milonguero viejo’ Osvaldo Fresedo canta Ernesto Famá 1928 beluister ‘Milonguero viejo’ Juan Maglio canta Carlos Viván beluister
Violist, orkestleider, componist en acteur. Geboren De Caro, julio 11 december 1899 (Buenos Aires) - pseudoniem: José Julián. Overleden 11 maart 1980 (Mar del Plata)
In de jaren ’10 van het vorige decennium begonnen grote scheppers zoals Eduardo Arolas [1] en Roberto Firpo [2] de primitieve tango te hervormen. Juan Carlos Cobián [3] en Enrique Delfino [4] brachten op hun beurt meer melodie in de tango. Violist Julio De Caro introduceert vanaf 1924 met zijn sextet een nieuwe stijl die een invloed zal hebben op de verruiming van de tango.
Julio De Caro was de tweede van twaalf kinderen. Zijn moeder was zangeres Matilde Ricciardi Villari en zijn vader José beheerde een conservatorium en bezat een winkel voor partituren en instrumenten.
[1] – [4]
[1] Eduardo Arolas geboren als Arolas, Lorenzo 24 februari 1892 (Buenos Aires) – overleden 29 september 1924 (Parijs). Hij was bandoneonspeler, orkestleider en componist. Zijn bijnaam was El Tigre del Bandoneón. Hij componeerde onder meer ‘Derecho viejo’ en ‘El Marne’. [2] Roberto Firpo geboren 10 mei 1884 (Las Flores, Arg.) – overleden 14 juni1969 (Buenos Aires) was pianist, orkestleider en componist van onder meer ‘Alma de bohemio en ‘El amanecer’. Hij herschreef ‘La cumparsita’ tot zijn huidige vorm. Hij nam meer dan 3000 nummers op. [3] Juan Carlos Cobián alias Goubián of El Aristócrata del Tango geboren 31 mei 1896 (Pigué, Arg.) – overleden 10 december 1953 (Buenos Aires). Hij was pianist, orkestleider, componist van onder meer ’Nostalgias’ , ‘Shusheta’ en ‘El motivo’. [4] Enrique Delfino geboren als Delfino, Enrique Pedro 15 november 1895 (Buenos Aires) – overleden 10 januari 1967 (Buenos Aires). Hij was pianist, orkestleider, componist en komiek. Zijn bijnamen waren Delfy, Rock en Dreyfus. Hij componeerde filmmuziek en tientallen tangos onder meer ‘Re fa si’ en ‘Milonguita’
Julio De Caro leerde aanvankelijk piano spelen maar zijn interesse ging meer uit naar het instrument van zijn broer Francisco, de viool. Uiteindelijk wisselden ze van instrument. Van hun vader moesten ze zich met ernstige muziek bezighouden en niet met de populaire tango. De broers gaven echter de voorkeur aan muziek van maestros zoals Roberto Firpo, Eduardo Arolas en Juan Carlos Cobián.
Op een familiebijeenkomst speelde Julio toch enkele tango’s tot groot ongenoegen van zijn vader. 17 jaar oud deed Julio stiekem auditie bij Roberto Firpo en voor de gelegenheid had hij een lange broek aangetrokken. Hij voerde ‘La cumparsita’ met pizzicato’s in een delicate cadans op waarmee hij veel bewondering oogstte. Hij speelde ook enkele weken zonder medeweten van zijn vader bij Ricardo Brignolo.
Julio ontmoette ook Eduardo Arolas, alias El Tigre del Bandoneón. Onder de indruk van zijn talent vroeg Arolas vervolgens Julio’s vader toestemming om bij hem te komen werken. Het antwoord was radicaal: zijn zoon zou geen tango spelen maar dokter worden.
De Broers De Caro
Julio verwaarloosde zijn studies echter om zich enkel nog met muziek bezig te houden. Toen zette zijn vader hem definitief buiten. Zijn broer Francisco liet het zo ver niet komen en vertrok zelf.
Eduardo Arolas pikte hem van de straat op en bood onderdak. Julio speelde een tijdje in diens kwintet tot dit werd ontbonden. Julio speelde nog bij veel andere ensembles zoals dat van Osvaldo Fresedo (1918 tot 1921) waar hij Pedro Maffia ontmoette. In 1922 ging hij naar Montevideo in het orkest van Minotto Di Cicco spelen, waar zijn broer Francisco al pianist was. Voor de eerste maal werkten de broers in een professionele groep samen en werden vanaf toen een onafscheidelijk duo. In 1923, terug in Buenos Aires, vervoegde hij zich bij het sexteto van pianist Juan Carlos Cobián. Ze brachten onder anderen ‘La machona’ , ‘Canta’ en ‘ La confesión’ uit, nummers door Julio gecomponeerd.
‘La machona’ sexteto Juan Carlos Cobián 1923 beluister ‘La confesión’ sexteto Juan Carlos Cobián 1923 beluister
In december 1923 kreeg zijn broer Francisco een aanbod om op eindejaarsfeesten te spelen in residenties van de hogere klasse, voor 800 pesos per muzikant wat een maandloon was in die tijd. Cobián had zijn sextet ondertussen ontbonden om naar de VS te trekken; met sommige muzikanten en Francisco vormde Julio toen een nieuw ensemble. De broers Julio, Emilio en Francisco, bandoneonisten Pedro Maffia en Luis Petrucelli vormden een kwintet, en contrabassist Leopoldo Thompson sloot later aan. Aanvankelijk had het ensemble geen specifieke naam. De optredens waren succesvol en de muzikanten piekfijn uitgedost. De tango werd stilaan ook in de hogere klasse verwelkomd. Hij vormde in 1924 een 20-koppig orkest voor het carnaval in salon ‘L’Aiglon de Florida’. Dat jaar kwam hun eerste plaat uit.
Er kwam een lucratief contract om in Vogue’s Club voor de hogere klasse op te treden. Maffia en Petrucelli gaven echter hun ontslag omdat de club hen als het Orquesta Julio De Caro had aangekondigd. Maffia bleef ten slotte toch omdat hij teveel schulden had. In plaats van Petrucelli kwam Pedro Laurenz. Dat verliep niet van een leien dakje. Laurenz was het niet gewend om als tweede bandoneonist naast een begeesterde Maffia te spelen. Bovendien was de sfeer alles behalve gezellig te noemen want Julio en Maffia spraken nauwelijks met elkaar. Toch vormden de twee bandoneonisten een van de betere bandoneonduos in de tangogeschiedenis. Julio en Maffia herstelden hun relatie en het Sextet nam de naam aan van Orquesta Julio De Caro.
In die jaren begeleidden ze ook stomme films. Het publiek kwam vooral naar die films om hen te horen. ‘Guardia vieja’ , gewijd aan president Marcelo T. de Alvear, werd een groot succes. Halfweg 1925 vertrok Pedro Maffia in alle vriendschap om zijn eigen sextet op te richten. Pedro Laurenz werd eerste bandoneonspeler, versterkt met Armando Biasco.
De buitengewone muzikale vindingrijkheid van de jonge De Caro werd duidelijk toen hij rond 1925 de violofoon begon te gebruiken, een snaarinstrument dat een wat nasale klank gaf aan zijn muziek.
Julio De Caro en zijn groep staken in maart 1931 de oceaan over. Ze deden onder meer Nice, Monte Carlo, Cannes, Turijn en Genève aan. Het orkest verraste het publiek door hun onberispelijke voorkomen en stijlvolle vertolkingen, tot dan ongezien voor Argentijnse gezelschappen. De voorstelling in Turijn werd uitgezonden op de radio. Parijs werd het toppunt van deze tournee met een optreden in de Sorbonne.
Orquesta Típica Julio De Caro
Terug in Buenos Aires (1932) speelden de orkesten minder in bioscopen omwille van de opkomst van de geluidsfilm. Julio herstructureerde zijn sextet tot een orquesta típica en maakte een grote tournee door het land. Onder de nieuwelingen waren bandoneonspeler Aníbal Troilo en zanger Antonio Rodríguez Lesende. Na carnaval 1934 doken financiële geschillen op en vertrokken heel wat muzikanten. Pedro Laurenz begon toen met hen een nieuw orkest. Julio De Caro hervormde zijn groep met hemzelf, violisten Luis Gutiérrez en Mauricio Salovich, bandoneonisten Carlos Marcucci, Romualdo Marcucci, Gabriel Clausi en Félix Lipesker en contrabassist Francisco De Lorenzo.
‘Puede ser’ Julio De Caro estribillista Pedro Lauga 1935 beluister ‘Virundela’ Julio De Caro estribillista Pedro Lauga 1935 beluister
In 1935 speelde hij met een groot orkest voor carnaval in theater Colón. Na een van deze matinees stonden zijn ouders hem op te wachten en vond een hereniging plaats.
In de dertiger jaren vormde hij verschillende ensembles, onder meer het Orquesta Melódica Internacional met een variëteit aan instrumenten.
Julio De Caro was ook actief in de filmwereld. Hij deed de muzikale begeleiding van ‘Las luces de Buenos Aires’ met Carlos Gardel in de hoofdrol. Zelf acteerde hij in ‘La barra de Taponazo’ (1932), ‘Así es el tango’ (1937) en ‘Petróleo’ (1940). Hij componeerde de muziek voor ‘Murió el sargento Laprida’ (1937). Hij komt ook aan bod in ‘El canto cuenta su historia’ (1976).
‘Fuego’ Orquesta Melódica Internacional canta Pedro Lauga fragment uit de film ‘Murió el Sargento Laprida’ 1937
Hij debuteerde met ‘Mala pinta’, in samenwerking met zijn broer Francisco. Andere kunstwerkjes volgden: ‘Boedo’ , ‘La rayuela’ , ‘Buen amigo’ , ‘El monito’ , ‘El malevo’ , ‘Tierra querida’ , ‘Guardia vieja’ , ‘Todo corazón’ , ‘Copacabana’ , ’El Arranque’ … Osvaldo Pugliese bracht eigen versies uit van verscheidene van deze nummers.
Hoewel hij in de jaren 20 toonaangevend was voor de andere orkesten, slaagde hij er niet in de snelle evolutie van de jaren 40 te volgen. Op milongas zijn zijn uitvoeringen zelden te horen.
In 1954 stopte hij gelijk met zijn broer Francisco zijn artistieke activiteiten. Hij componeerde nog op vraag van Ben Molar, een producer-manager, nog de tango ‘El silbido en el bolsillo’ en in 1975 opnieuw op diens vraag met enkele anderen ‘Los 14 de Julio De Caro’. ‘El silbido en el bolsillo’ orq. Alberto di Paulo canta Enrique Dumas beluister
Julio De Caro heeft de tango mee gevormd zoals hij toen was, dan spreken we over de Guardia Nueva. Zijn invloed op andere muzikanten was groter dan de aanvaarding door het publiek.
In 1977 werd 11 december uitgeroepen tot Día Nacional del Tango omdat op die datum Carlos Gardel en Julio geboren werden. Op 78-jarige leeftijd kreeg hij een eerbetoon met medewerking van de orkesten en zangers van die tijd. Het was de laatste keer dat hij op een podium verscheen.
‘Decariando’ Orquesta Joaquín Do Reyes 1961 beluister ‘Decarísimo’ componist Astor Piazolla uitvoering met zijn kwintet 1961 beluister ‘A Don Julio De Caro’ componisten Ernesto Baffa en Luis Stazo, uitvoering Baffa en Tito Reyes met orkest beluister
Bandoneonist, orkestleider, componist, filmster en leraar. Geboren 28 augustus 1899 Maffia, Pedro Mario (Buenos Aires) - bijnaam ‘El Pibe de Flores’. Overleden 16 oktober 1967 (Buenos Aires)
Pedro Maffia werd geboren in de wijk Balvanera als zoon van Angelo V. Maffia en Luisa Spinelli, immigranten uit Italië. Hij had een moeilijke jeugd in armoede en met een agressieve vader. Hij liep dan ook van thuis weg om in de stad Punta Alta (provincie Buenos Aires) te gaan leven.
Maffia leerde aanvankelijk piano maar de bandoneon werd zijn instrument. De bandoneon was met migranten mee naar Buenos Aires gekomen maar leraren waren er niet. Muzikanten moesten dus zelf uitzoeken hoe ermee om te gaan. Zo ontwikkelde Maffia zelf een methode om te spelen en later te doceren. In 1954 werd hij professor aan het Manuel de Falla Conservatorium van Buenos Aires.
Pedro was een pionier, niet alleen door a cappella te spelen maar ook door delen van de vioolpartij mee te nemen. Hij had een rustige stijl waarbij hij de balg nauwelijks bewoog, zonder bruuske bewegingen, de klassieke waaierbeweging vermijdend.
Zijn invloed op andere bandoneonisten bleef bij het grote publiek onopgemerkt. Hij vernieuwde de Guardia Vieja [1] door de bandoneon volwaardig aan de melodie te laten deelnemen in plaats van enkel als ritmische ondersteuning te dienen.
’Taconeando’ zang van Francisco Fiorentino 1931-06-07 beluister
Pedro Maffia was een graag gezien man. Hij ging vaak op café en restaurant, had er vrienden van verschillend allooi. Zo maakte hij deel uit van de beroemde Grupo de Boedo met onder meer dichters José González Castillo [2] en Cátulo Castillo [3], muzikanten Sebastián Piana, Pedro Laurenz en duizendpoot Juan Francisco Giacobbe [4].
[1] – [5]
[1] De Guardia Vieja is de periode (eind 19de begin 20ste eeuw) waarin de Argentijnse tango zijn eigen identiteit verwierf en begon door professionele muzikanten beoefend te worden. [2] José González Castillo alias Juan de León geboren 25 januari 1885 (Rosario, Arg.) - overleden 22 oktober 1937 (Buenos Aires) was toneelschrijver, theaterregisseur, filmlibrettist en tangotekstschrijver onder meer van ‘Griseta’. Cátulo Castillo was zijn zoon. [3] Cátulo Castillo geboren als González Castillo, Ovidio Cátulo 6 augustus 1906 (Buenos Aires) - overleden 19 oktober 1975(Buenos Airers) was een bekende Argentijnse tangodichter, orkestleider, docent en componist. Hij was componist van de beroemde tango's: ‘Organito de la tarde’ en ‘El aguacero’ met teksten van José González Castillo, zijn vader. Hij was ook bokser. [4] Juan Francisco Giacobbe geboren 27 maart 1907 (Buenos Aires) - 31 januari 1990 (Buenos Aires) was een Argentijnse musicoloog, componist, dirigent, toneelschrijver, dichter, filosoof, regisseur, wetenschapper en muziekleraar.
Op zijn 15 ging hij al in cafeetjes spelen. In 1917 hoorde gitarist José Ricardo die met Carlos Gardel samenwerkte hem in Punta Alta spelen en stelde hem vervolgens voor aan Roberto Firpo [6] die hem in zijn sextet opnam. Pedro bleef er enkele jaren maar kon zich niet in Firpo’s stijl vinden. Pedro Maffia speelde een tijdje bij Juan Carlos Cobián [7] tot deze laatste in 1923 zijn groep opdoekte om de ware liefde naar de VS te volgen. Drie muzikanten waaronder Maffia en de broers De Caro vormden later wat het Orquesta Julio De Caro werd. In 1926 verliet hij het ensemble De Caro om zelf een sextet te vormen.
[6] en [7]
[6] Roberto Firpo geboren 10 mei 1884 (Las Flores, Arg.) – overleden 14 juni1969 (Buenos Aires) was pianist, orkestleider en componist van onder meer ‘Alma de bohemio en ‘El amanecer’. Hij herschreef ‘La cumparsita’ tot zijn huidige vorm. Hij nam meer dan 3000 nummers op. [7] Juan Carlos Cobián alias Goubián of El Aristócrata del Tango geboren 31 mei 1896 (Pigué, Arg.) – overleden 10 december 1953 (Buenos Aires). Hij was pianist, orkestleider, componist van onder meer ’Nostalgias’ , ‘Shusheta’ en ‘El motivo’.
Op 1 december 1926 debuteert Pedro Maffia met zijn pas gevormd sextet in Café Colón. Zijn ensemble bestond aanvankelijk uit hemzelf en Alfredo De Campo als bandeonist, violisten Elvino Vardaro en Cayetano Puglisi (later broer Emilio Puglisi, zie foto), pianist Osvaldo Pugliese en contrabasisst Francisco De Lorenzo.
Sexteto Pedro Maffia 1926 Onderaan Elvino Vardaro, Pedro Maffia en Alfredo De Franco, midden Emilio Puglisi en Osvaldo Pugliese en bovenaan Francisco De Lorenzo
Zijn sextet wisselde geregeld van bezetting en in aantal muzikanten. Passeerden de revue: pianisten Osvaldo Pugliese (1926) en Sebastián Piana (1927), bandoneonspeler en estribillista Francisco Fiorentino (later succesvol zanger bij Troilo) en zanger Roberto Maida (later bij Francisco Canaro).
Pedro Maffia bracht 194 nummers op plaat uit. In 1925 nam hij samen met Pedro Laurenz verschillende nummers op waaronder ‘Julián’, alvorens Maffia zijn sextet vormde.
‘Julián’ Pedro Maffia en Pedro Laurenz 1925-07-03 beluister
Maffia was acteur in de films ‘¡Tango!’ (1933), ‘Canillita’ (1936), ‘Sombras porteñas’ (1936), ‘Sinfonía argentina’ (1942) en de kortfilm ‘Fueye querido’ (1966).
Op zijn 15de componeerde hij zijn eerste tango ‘Cornetín’. In totaal schreef hij een 50-tal nummers waarvan een aantal samen met Sebastián Piana.
‘Amurado’ samen met Pedro Laurenz, tekst José Pedro de Grandis, versie in duo met Alfredo De Franco 1927 beluister ‘La Mariposa’ tekst Celodonio Flores, versie met zang van Roberto Maida 1930 beluister
Violist, componist en orkestleider Geboren 26 november 1888 Canaro, Francisco (San José de Mayo, Uruguay) – bijnamen: Pirincho en Pancho Overleden 14 december 1964 (Buenos Aires)
Francisco Canaro was een van de meest populaire tangoartiesten. Van 1916 tot in de gouden jaren van de tango was hij actief met zijn Orquesta Típica maar ook met Quinteto Pirincho en Quinteto Pancho. Zijn werk is op elke milonga te horen.
Raffaella Gatto en Francesco Canaro waren Italianen die naar San José de Mayo in Uruguay immigreerden. Ze kregen vijf zonen waarvan Francisco de oudste was. Allemaal waren het musici en orkestleiders. Rafael was eerst gitarist maar schakelde over op contrabas. Juan speelde bandoneon en componeerde. Humberto was pianist en componist. Mario, de jongste, beoefende verschillende instrumenten en was ook componist. De oudste vier werden in Uruguay geboren, Mario in Argentinië. Francisco liet zich in 1940 nationaliseren tot Argentijn. In Uruguay stond hij bekend als Pirincho, maar in Argentinië noemde ze hem Pancho, de algemene bijnaam voor wie Francisco heet.
Op jonge leeftijd migreerde zijn familie naar Buenos Aires. Ze leefden in een armoedige huurkazerne. Francisco werkte als krantenjongen, van studeren was geen sprake. Later werkte hij zich op en vergaarde succes en rijkdom. “Tiene más plata que Canaro” wilde zeggen dat je stinkend rijk was.
Hij leerde gitaar spelen bij een schoenmaker in de buurt maar het was de viool die hem bekoorde. Bij gebrek aan geld fabriceerde hij er zelf een met een olieblik. Met zijn zelfgemaakte viool ging hij in de buurt spelen en dat bracht genoeg geld om een echte te kopen.
Zijn officiële debuut vond plaats in Ranchos, een afgelegen dorp honderd kilometer van Buenos Aires met een trio. In Buenos Aires ontmoette hij zijn nieuwe buurman bandoneonist Vicente Greco [1]. Canaro zal later de invloed erkennen die Greco op hem had. In 1908 trad hij in concertcafés in de buurt van La Boca op met een trio bestaande uit gitarist Rodolfo Duclós [2] en mandolinespeler Martín Arrivillaga. Zijn naam begon bekendheid te krijgen. Later ging hij met zijn vriend Greco op tournee en scoorde succes. In 1911 sloot hij aan bij het orkest van de gebroeders Greco voor opnames en bleef er tot 1914.
[1] en [2]
[1] Vicente Greco alias Garrote, geboren 5 februari 1888 (Buenos Aires) – overleden 5 oktober 1924 (Buenos Aires). Hij was bandoneonspeler, orkestleider en componist van ondermeer ‘El Flete’ , ‘La viruta’ , ‘Racing Club’ en ‘Rodriguez Peña’. [2] Rodolfo Duclós, geboren 1885 (Argentinië) – overleden 13 april 1942. Hij was gitarist en contrabassist. Hij speelde contrabas bij Miguel Caló en Juan D’Arienzo.
De veelzijdigheid van Canaro
In 1912 componeerde Canaro zijn eerste tango’s ‘Pinta brava’ en ‘Matasanos’. Hij schreef ‘Matasanos’ op verzoek van de studenten geneeskunde die de zogenaamde Bailes del Internado (kostschooldansen) organiseerden. Het was op een van deze bals dat hij voor het eerst de dirigeerstok ter hand nam. Zijn tango-orkest was een van de eerste dat ook bij de bourgeoisie ingang vond. Tango was veeleer een volksvermaak en riep er weerstand op.
‘Pinta brava’ versie met orkest van 1933-05-12 beluister ‘Matasano’ versie van Quinteto Pirincho 1951-12-12 beluister
In navolging van Roberto Firpo richtte hij in 1916 een Sexteto Típico [3] op en nam contrabassist Leopoldo Thompson aan.
Vanaf 1918 vocht hij samen met Francisco Lomuto voor auteursrechten wat in 1935 resulteerde in de oprichting van het SADAIC (onze SABAM).
In 1921 vormde hij samen met Roberto Firpo een orkest met maar liefst 32 muzikanten om het carnaval in Teatro Opera in Buenos Aires te animeren.
Tussen 1923 en 1926 leidde hij een jazzband. ‘Spanish Shawl’ 1926 beluister ‘Fondo negro’ 1926 beluister
In 1924 brengt hij een zanger in, enkel om het refrein te zingen. Zo begon het tijdperk van de estribillistas, de eerste was Roberto Díaz. Datzelfde jaar breidden Roberto Firpo en Francisco Canaro hun bandoneon- en vioolsecties uit. Zo werd het Sexteto Típica [3] een Orquesta Típica [4].
In 1925 ging hij naar Parijs waar de tango in volle groei was. Onder andere orkestleider Manuel Pizarro en zijn broers waren er al. Canaro deed hetzelfde met zijn broers Juan en Rafael, aangevuld door bandoneonist Carlos Marcucci, pianist Fioraventi Di Cicco, violist Agesilao Ferrazzano en drummer Romualdo Lo Moro. Hij had als estribillistas Agustín Irusta en Roberto Fugazot die er een trio vormde met de pianist Lucio Demare. Hij introduceerde in Parijs ook de Argentijnse zangeres Teresita Asprella [5] die in Frankrijk woonde.
Toen hij na twee jaar afwezigheid naar Argentinië terugkeerde, genoten andere goede orkesten de voorkeur van het publiek. Canaro ondernam gewiekst een uitgebreide tournee door het binnenland om zich in alle uithoeken bekend te maken. Toen de radio opkwam, maakte hij er volop gebruik van tot hij de grootste ster in de ether werd. Hoewel andere muzikanten zich hadden ontwikkeld en een persoonlijke stijl hadden ontwikkeld, was de naam Canaro bij iedereen bekend.
Hij componeerde samen met Ivo Pelay (tekstschrijver) ook muzikale comedies. In het theater vond hij tijdens zijn carrière verschillende zangers waar hij tango’s mee opnam. Onder anderen Charlo [6] en Ada Falcón.
[5] en [6]
[5] Teresita Asprella, geboren 17 oktober 1904 (Buenos Aires) – overleden 26 september 1954. Het was een van de enige vrouwen die bijdroegen aan de verspreiding van tango in het oude continent. Ze zong bij verschillende tango-orkesten in Parijs tijdens de jaren ’20. [6] Pérez, Carlos José, geboren 7 juli 1906 (Guatraché, La Pampa) – overleden 30 oktober 1990. Hij werd acteur, zanger en componist.
In de periode voor De Gouden Jaren had de tango succes in het theater. Niet alle vocalisten werkten voor een dansorkest. Een van deze zangeressen was Ada Falcón [7] die ook acteerde voor films. Ze had veel succes, was rijk en onafhankelijk. Francisco Canaro die goed aanvoelde wat er in het publiek leefde, nodigde haar in 1929 uit om met hem opnames te maken. Desondanks Canaro met de Franse Marta Gessaume was getrouwd, begon hij met Ada een romantische relatie. Zij was Canaro’s inspiratie voor de compositie van de wals ‘Yo no sé qué me han hecho tus ojos’. Ada drong aan op Canaro’s scheiding zodat hij met haar zou trouwen. Canaro leek in te stemmen met dit verzoek maar hij raadpleegde zijn advocaat. De helft van zijn geld zou naar zijn vrouw gaan en Canaro dacht niet meer aan scheiden. Ze stopte de samenwerking in 1938 nadat Francisco’s vrouw met een vuurwapen in de opnamestudio verscheen.
‘La morocha’ estribillista Ada Falcón 1929 beluister ‘Yo no sé qué me han hecho tus ojos’ (V) canta Ada Falcón 1930-09-17 beluister
[7]
[7] Falcone, Aída Ada Elsa, geboren 17 augustus 1905 (Buenos Aires) – overleden 4 januari 2004. Ze was een van de belangrijkste tangozangeressen.
Vanaf de jaren 30 speelde hij geen viool meer en hield hij zich vooral bezig met het dirigeren van zijn orkest. Het is moeilijk te zeggen van wanneer zijn orquesta típica werd opgericht. Hij varieerde in de bezetting. Zo gebruikt hij niet alleen piano, bandoneon, viool en contrabas maar ook fluit, klarinet, trompet en orgel. Op de foto hier onder staat een symfonisch orkest aangekondigd maar als je goed kijkt is dit een orquesta típica met een extra bandoneonist.
Ernesto Famá en Roberto Maida
Begin jaren ’30 voegde Ernesto Famá [8] zich bij als zanger. Ze zetten samen zo’n 200 nummers op plaat, traden op voor radio, theater en voor carnavalshows. In 1936 verliet Famá het orkest maar hij keerde terug in 1938. Hun beste tango’s realiseerden ze in de eerste periode.
In de jaren ’30 begon ook het grote succes van Juan D’Arienzo die met zijn strak tempo de dansers bekoorde. Als reactie hierop ging Canaro hier niet op in maar ging zij muziek verzachten. Hij nam Roberto Maida [9] als vervanger voor Famá onder de arm. Het contrast tussen de maat van het orkest en de zachte stem van Maida droeg bij aan het geheel.
Ook met Maida nam Canaro zo’n 200 nummers op. Canaro’s muziek met deze 2 zangers keert regelmatig op de milongas terug.
[8] Ernesto Famá, geboren 18 augustus 1906 (Buenos Aires) – overleden 19 juli 1984 (Buenos Aires) werd zanger bij onder meer Osvaldo Fresedo en Carlos Di Sarli. [9] Domenico Maida, geboren 3 maart 1906 (Italië) – overleden 30 maart 1993 (Buenos Aires) werd tekstschrijver en zanger.
Het verdere succes in de jaren ’40, ’50 en ’60
Francisco Canaro zijn muziek vertoonde in de jaren ’40 nog weinig nieuwigheden, hij was tenslotte al van de jaren ’10 actief en was al een 50er. Desondanks hij de energie en creativiteit mistte van zijn jongere jaren slaagde hij erin succesvol te blijven. Hij bracht zangers zoals Eduardo Adrián en Carlos Roldán in. Canaro zette veel walsen en milongas op plaat en was heel productief. Hij nam in heel zijn loopbaan meer dan 3700 nummers op.
Francisco Canaro richtte deze kwintetten enkel om opnames te maken op. Het Quinteto Don Pancho werd in 1937 door dirigent Canaro, bandoneonist Minotto Di Cicco, violisten Juan José Gallestegui en Octavio Scaglione, pianist Luis Riccardi, contrabassist Olindo Sinibaldi gevormd. Ze speelden allen ook voor langere tijd in het orquesta típica. Vanaf 1940 veranderde gewoon de naam naar Quinteto Pirincho, want de muzikanten waren in het begin dezelfden. Desondanks het bijna allemaal instrumentale nummers waren, overtroffen de verkoopcijfers van het Quinteto Pirincho die van het orquesta típica waar ze mee optraden. Voor een korte periode maakte de fluitist Juvencio Física deel uit van het kwintet..
‘Cuando llora la milonga’ Quinteto Don Pancho 1939-11-29 beluister ‘Orillera’ (M) Quinteto Pirincho 1960-12-01 beluister
Het eindigde allemaal in 1964 toen Canaro overleed. Zijn fortuin werd gelijk verdeeld tussen enerzijds zijn wettige echtgenote, “La Francesa”, en anderzijds de dochters geboren uit zijn liefdesaffaire met een meisje uit het koor van een van zijn revues.
Francisco Canaro was vanaf 1912 ook zeer actief als componist. Er is een vermoeden dat hij veel nummers kocht met gunsten of geld. Er staan meer dan 250 nummers op zijn naam, dus als hij de helft ervan gekocht zou hebben, blijft er toch nog een indrukwekkend werk achter.
Hij groef oude tango’s op en veranderde die in symfonische tango’s, die hij gebruikte als ouvertures of intermezzi. Ze kregen dan een andere naam. Als er tekst werd aan toegevoegd, kregen ze nóg een andere naam. Zo kwam zijn symfonische tango ‘Pájaro azul’ van zijn eerdere ‘Nueve puntos’. ‘Halcón negro’ uit 1932 was voorheen ‘La llamada’ en werd met tekst ‘Rosa de amor’. Hij probeerde ook nieuwe ritmes op te leggen, de tangón en de milongón, wat niet insloeg. Zijn stijl veranderde in de loop der jaren. Hij speelde handig in op alle tendenzen en nam de nodige risico’s om nieuwigheden te proberen.
‘Nueve puntos’ 1920 beluister ‘Pájaro Azul’ (fantasie op Nuevo puntos) 1929-12-17 beluister ‘La llamada’ geen eigen versie onder deze naam, Cuarteto Típico Los Ases 1941-10-18 beluister ‘Rosa de amor’ tekst Ivo Pelay, canta Domingo Conte 1932-07-25 beluister ‘Halcón negro’ (fantasie op ‘La llamada’) 1964-10-02 beluister ‘Nueve puntos’ 1920 beluister ‘Pájaro Azul’ (fantasie op Nuevo puntos) 1929-12-17 beluister ‘La llamada’ geen eigen versie onder deze naam, Cuarteto Típico Los Ases 1941-10-18 beluister ‘Rosa de amor’ tekst Ivo Pelay, canta Domingo Conte 1932-07-25 beluister ‘Halcón negro’ (fantasie op ‘La llamada’) 1964-10-02 beluister
Edgardo Donato was kind van een Italiaans echtpaar en werd in de havenwijk San Cristóbal geboren. Zijn vader Ernesto was dirigent van een kamerorkest en speelde mandoline en cello. Ernesto en zijn vrouw Egilda Cafagna kregen 9 kinderen waarvan er 3 muzikant werden. Ascanio was cellist en componeerde onder meer ‘A oscuras’ en ‘Fue mi salvación’ , Osvaldo pianist en componeerde ‘Sacale punta’ , ‘Repique del corazón’ , ‘La tapera’ en ‘Un libro’. Edgardo, violist, bracht de nummers met zijn orkest op plaat uit.
Op jonge leeftijd verhuisde Edgardo met zijn familie naar Montevideo. Hij leerde muziek bij zijn vader en ging ook naar het conservatorium. Voor Edgardo was zijn vader te ernstig. Hij vond meer vrijheid bij het Orquesta del Negro Quevedo. In 1919 ging hij bij het orkest Carlos Warren [1] spelen en maakte er kennis met violist Roberto Zerrillo.
[1]
[1] Carlos Warren (1891 Uruguay – 1953) was pianist, componist en orkestleider.
Edgardo Donato vormde in 1927 met Roberto Zerrillo het orkest Donato-Zerrillo. Beide waren dirigent en speelden viool. Zanger Armando Julio Piovani speelde ook viool en Héctor María Artola, Juan Turturiello en Héctor Gentile bandoneon. Osvaldo Donato was pianist van dienst, Ascanio Donato cellist en A. Bancal contrabassist.
Het orkest debuteerde in Montevideo op 14 juli 1927. De impressario van cinema Select Lavalle bevond zich onder het publiek en bracht ze naar Buenos Aires. Het Orquesta Típica Criolla Donato – Zerrillo aangekondigd als “Los 9 ases del tango, la más formidable orquesta típica criolla que jamás se ha escuchado” trad er op 18 mei 1928 voor het eerst op.
Ze verschenen in theaters, kwamen op de radio en namen hun eerste platen op. Luiz Díaz zong als estribillista, iemand die alleen het refrein van een lied zingt. In die periode werd ‘Se va la vida’ dat beide dirigenten componeerden, met zang van Azucena Maizani [2] en Agustín Magaldi, een succes.
‘Se va la vida’ componisten Donato en Zerrillo, tekst Luis Mario [3] canta Azucena Maizani beluister
[3] en [4]
[2] Azucena Maizani (1902 BA – 1970 BA) alias La Ñata Gaucha. Ze was zangeres, trad op in theater en films en componeerde een 5-tal tango’s. [3] Luis Mario, geboren als María Luisa Carnelli (1898 La Plata – 1987 BA), was zangeres en journalist. Ze componeerde een 5-tal tango’s waaronder ‘Se va la vida’. In die tijd gebruikten vrouwen vaak een mannelijk pseudoniem om zo kans te krijgen in de macho-tangowereld.
Na een korte tournee met Azucena Maizani in 1931 gingen Edgardo en Roberto hun eigen weg. Roberto vertrok met Azucena waar hij verliefd op was naar Spanje en Portugal.
Edgardo bleef in Buenos Aires en maakte meteen meer plaats voor solos. Zo kon José Roque Turturiello zich meer uitleven op bandoneon in tegenstelling tot vroeger toen alles meer ingetogen klonk. Edgardo liet zich van zijn vrolijke kant zien, spelend met de strijkstok, klankkast en snaren. Hij streek al eens de klankkast over de strijkstok die hij klemde in plaats van de kast. Dit samen met zijn fameuze pizzicato’s [4] maakte het geheel dynamischer en speelser.
Bezetting: Bandoneon: José Roque Turturiello, Vicente Vilardi en Miguel Bonano. Viool: Edgardo Donato, Armando Julio Piovani en Pascual Humberto Martínez. Piano: Osvaldo Donato. Cello: Ascanio Donato. Contrabas: José Campesi. Zang: Luis Díaz (1930), Antonio Rodríguez Lesende (1931), Teófilo Ibañez (1931-1932) en Carlos Viván (1932). Met Agustín Magaldi nam hij ‘Vagabundo’ op.
Het orkest nam meer dan 130 nummers op bij platenlabel Brunswick. Ze traden in verschillende bioscopen en theaters op en speelden voor Radio La Voz del Aire.
[4]
[4] Pizzicato: kort plukken van snaren op viool, cello…
In 1934 kreeg het orkest een vollere klank. Tussen de bandeneonisten diende zich de 13-jarige accordeonist Osvaldo Bertone alias Bertolín aan. In sommige nummers hoor je dit duidelijk. Het klinkt vrolijk en geeft een feestgevoel.
De optredens van het orkest op radio, in cabarets en clubs waren een vaste waarde. Verder passeerden zangers zoals Antonio Maída (1934), Hugo Del Carríl (1935), Juan Alessio (1935) – die we later gaan kennen als Jorge Ortiz – en Randona tot de komst Van Horacio Lagos in 1936. In 1942 vertrok Bertolín.
De zanger ‘Randona’ die vermeld staat bij veel nummers, is de falsetstem die de hoofdzang aanvult, afkomstig van de violist Armando Julio Piovani.
‘Quien más quien menos’ canta Antonio Maida y Randona 1934 beluister
Toen Romeo Gavioli samen met het echtpaar Lita Morales en Horacio Lagos voor Edgardo Donato rond 1940 begon te zingen te zingen, veranderde hij zijn naam in Gavio. Het werden dikwijls duo’s of trio’s.
‘Mi serenata’ duet Lita Morales en Romeo Gavio1940 beluister ‘Estrellita mía’ (V) trio Lita Morales, Horacio Lagos en Romeo Gavio 1940 beluister ‘Sentir del corazón’ (M) duet Horacio Lagos en Romeo Gavio 1940 beluister
Prachtig en romantisch maar … Romeo Gavio had een oogje op Lita en daar kwam ambras van. Edgardo Donato besloot de samenwerking in 1942 te stoppen met alle drie.
In 1944 vormde Edgardo naast zijn orquesta típica het kwartet Los Caballeros del Recuerdo met pianist Francisco Pracánico, bandoneonist Anselmo Aieta en de violisten Domingo Donnaruma en Donato zelf. Ze speelden vooral muziek van de Guardia Vieja [5].
Het jaar erop richtte zijn broer Osvaldo samen met een deel van de muzikanten een ander orkest op. Edgardo reorganiseerde het zijne met Ernesto ‘Tití’ Rossi als eerste bandoneonist en arrangeur, bandoneonist Julián Plaza, Rolando Curzel als violist en de pianist Bernardo Blas.
[5]
[5] Guardia Vieja verwijst naar de beginjaren van de tango, eind 19de begin 20ste. Tango is ontstaan rond de Río del Plata en kenmerkt zich door Afrikaanse, Europese en Zuid-Amerikaanse klanken.
Edgardo Donato componeerde meer dan 200 nummers waaronder enkele klassiekers.
In 1922 componeerde hij ‘Julián’. Het nummer werd een succes na een theatervertolking door actrice Iris Marga en een opname met de populaire zangeres Rosita Quiroga.
Een jaar later verschenen ‘Corazoncito de oro’, ‘Beba’ y ‘Muchacho’, met tekst van Celedonio Flores. Zijn bekendste tango werd ‘A media luz’ met tekst van Carlos César Lenzi en kwam in 1924 uit, nog steeds een klassieker voor tangodansers.
Hij componeerde muziek voor de films ‘Riachuelo’, ‘Picaflor’ en ‘Así es el tango’.
‘El huracán’ samen met Osvaldo Donato gecomponeerd, tekst Nolo López, canta Félix Gutiérrez 1932-12-09 beluister ‘Pobre soñador’ tekst Manuel Romero, canta Félix Gutiérrez 1933-06-21 beluister ‘A media luz’ tekst Carlos César Lenzi, canta Horacio Lágos 1941-10-13 beluister
Laatste herziening 18 juli 2023 Gepubliceerd 26 juni 2023
Inleiding
Astor Piazzolla is vandaag een van de bekendste tangoartiesten. Hij zorgde voor radicale vernieuwing en de controverse rond zijn muziek was dan ook niet min. Tevens is het latere succes van de Tango Nuevo mede aan hem te danken. Hij componeerde honderduit, gaande van filmmuziek tot opera maar zijn tango’s werden het bekendst, denk aan ‘Libertango’ , ‘Oblivión’ en ‘Adiós Nonino’ .
Astor Piazzolla werd op 11 maart 1921 in de kustplaats Mar del Plata geboren. Hij was enig kind van Asunta Mainetti en Vicente Piazzolla die van tango hield en zelf accordeon speelde. In 1925 verhuisde de familie naar New York en kwam er in een migrantenbuurt terecht waar de maffiosi floreerden. Toen hij 8 werd, schonk zijn vader hem een bandoneon terwijl hij liever rolschaatsen had gekregen.
Piazzolla interesseerde zich echter weinig voor muziek maar op zijn 12 raakte hij gehypnotiseerd door de muziek van Bach die een Hongaarse buurman, de pianist Béla Wilda, een leerling van Sergej Rachmaninov [1] ten beste gaf. Hoewel zijn ouders het niet breed hadden, zorgden ze er toch voor dat hij bij Wilda les kon volgen. Andrés D’Aguila, een vriend van zijn vader, leerde hem later klassieke muziek op bandoneon spelen.
[1]
[1] Sergej Vasiljevitsj Rachmaninov (Rusland 1873 – Beverly Hills, US 1943) was een Russische componist, pianist, dirigent en muziekpedagoog.
Tango
Hij werd aangetrokken door de mysterieuze wereld van de tango door naar platen van Julio De Caro en Carlos Gardel te luisteren die zijn vader bezat. Als 13-jarige leerde Piazzolla Carlos Gardel persoonlijk kennen en kreeg de smaak van de tango echt te pakken.
In 1936 keerde hij naar Mar del Plata terug en speelde er in tango-orkesten mee. Toen hij Elvino Vardaro’s sextet op de radio hoorde spelen, raakte hem dat diep. Vardaro werd dan ook later zijn violist. Piazzolla schaafde zijn muzikale kennis bij en volgde les bij Alberto Ginastera [2] en Raul Spivak [3].
Astor Piazzolla trouwde in 1942 met Odette María ‘Dede’ Wolf. Ze kregen twee kinderen Diana (1943) en Daniel (1944). In 1966 verliet hij haar en begon een verhouding met zangeres Amelita Baltar. In 1976 ontmoette hij Laura Escalada, zijn laatste vrouw.
[2] en [3]
[2] Alberto Evaristo Ginastera (Buenos Aires 1916 – Genève 1983) was een Argentijnse componist en muziekpedagoog. Hij wordt beschouwd als de een van de belangrijkste componisten van Zuid-Amerika. [3] Raul Spivak: klassiek pianist en componist.
Aníbal Troilo
Op zijn 17 verhuisde Astor van Mar Del Plata naar Buenos Aires. Daar speelde hij in verschillende tango-orkesten tot Aníbal Troilo hem in 1939 vroeg bij zijn orkest aan te sluiten, toen een van de grootste. Troilo was een van de beste bandoneonspelers. In 1944 verlieten zanger Francisco Fiorentino en Piazzolla het orkest van Aníbal Troilo. Samen richtten ze het Fiorentino y su Orquesta Típica op dat 2 jaar standhield. Astor en Aníbal bleven zowel muzikaal als vriendschappelijk met elkaar verbonden.
‘Viejo ciego’ canta Francisco Fiorentino met zijn eigen orkest 1946 beluister ‘Para lucirse’ Aníbal Troilo met Astor als componist en muzikant 1950 beluister ‘El Motivo’ duet Aníbal Troilo en Astor Piazzolla 1970 beluister
Hij vormde in 1946 zijn eigen orkest, dat na nog geen drie jaar uiteenviel. Met dit orkest volgde hij zijn creatieve impulsen en ontwikkelde hij een dynamische en harmonische toets. Deze benadering was moderner en veroorzaakte de eerste kritieken van de traditionele tangueros. Hij zette toen 32 nummers op plaat.
Herbronning
In 1949 stopte hij met zijn orkest en liet de tango links liggen. Op zoek naar iets anders ontdekte hij Béla Bartók [4] en Igor Stravinsky [5] en bij Hermann Scherchen [6] studeerde hij orkestdirectie. Ook jazz boeide hem mateloos. Zijn zoektocht naar een eigen stijl groeide uit tot een ware obsessie.
Tussen 1950 en 1954 componeerde hij een serie werken die duidelijk anders waren dan de tango van dat moment, onder andere ‘Para lucirse’ , ‘Tanguango’ , ‘Prepárense’ , ‘Contrabajeando’ , ‘Triunfal’ en ‘Lo que vendrá’.
In 1953 diende Piazzolla ‘Buenos Aires’ voor de Fabien Sevitzky-wedstrijd in en won er de eerste prijs mee. Het werk werd uitgevoerd door het symfonisch orkest van Radio del Estado gedirigeerd door Fabien Sevitzky [7] zelf. Speciaal voor dit nummer werden twee bandoneons toegevoegd. Alles verliep goed tot er aan het einde van het concert een vechtpartij uitbrak tussen voor- en tegenstanders van zijn vernieuwende muziek.
[3] – [7]
[4] Béla Viktor János Bartók (Hongarije 1881 – New York 1945) was muziekpedagoog, componist en pianist. [5] Igor Fjodorovitsj Stravinsky (Rusland 1882 – New York 1971) was componist en dirigent. Hij verwierf in 1934 de Franse nationaliteit en werd later tot Amerikaan genaturaliseerd. [6] Hermann Scherchen (Berlijn 1891 – Firenze, Italië 1966) was dirigent en muziekpedagoog. [7] Fabien Sevitzky (Koussevitzky) (Vishny Volochok, Rusland 1891- Athene 1967) dirigent en arrangeur. Werd Amerikaans staatsburger.
Nadia Boulanger
De prijs die Astor met de wedstrijd won, was een studiebeurs van de Franse regering. Daarmee ging hij in 1954 in Parijs bij Nadia Boulanger [8] studeren, een van de beste klassieke muziekdocentes van die tijd. Piazzolla verborg zijn tangoverleden omdat zijn aandacht bij de klassieke muziek lag. Dit misverstand werd uit de wereld geholpen toen hij bij Boulanger zijn hart luchtte en ‘Triunfal’ speelde. Van haar kreeg hij een warme aanbeveling: “Astor, uw klassieke stukken zijn goed geschreven, maar de ware Piazzolla is hier. Laat de tango nooit meer los.”
‘Prepárense’ beluister ‘El cielo en tus manos’ cantora María De La Fuente met Astor Piazzolla beluister ‘Buenos Aires’ Nashville Symphony Orchestra, gecomponeerd door Astor Piazzolla beluister (1ste deel) beluister (2de deel) beluister (3de deel)
In plaats van te kiezen tussen tango en andere muziekstijlen, combineerde hij ze. In Parijs componeerde hij een paar tango’s voor strijkorkest en begon hij bandoneon staande te spelen (de meeste bandoneonisten spelen zittend).
[8]
[8] Juliette Nadia Boulanger (Parijs, 1887 – 1979) was een Franse dirigente, pianiste en docente compositie aan diverse conservatoria. Minder bekend werd ze als componiste.
In 1955 maakte hij weer opnames samen met pianisten Lalo Schiffrin en Martial Solal ondersteund door het Opera-orkest van Parijs.
Terug in Argentinië stichtte Piazzolla zijn Orquesta De Cuerdas en het Octeto Buenos Aires. In dit laatste octet combineerde hij twee bandoneons, twee violen, een gitaar, een contrabas, een cello en een piano en week hiermee van de traditionele bezetting af van het orquesta típica. Het werd de facto kamermuziek. Door zich steeds verder van de klassieke tango te verwijderen, wekte hij de woede van de conservatieve tangueros op. Tussen hem en de media ontstond een koude oorlog en in 1958 verliet hij Buenos Aires en keerde naar New York terug.
’Tema otoñal’ , Boedo’ , ‘Mi refugio’ en ‘Taconeando’ Octeto Buenos Aires 1956 beluister ‘Arrabal’ Octeto Buenos Aires 1957 beluister
Duizendpoot Piazzolla
Tussen 1958 en 1960 werkte hij in de Verenigde Staten. Piazzolla experimenteerde met jazz-tango en bracht tal van platen uit met verschillende ensembles. Hij was tegelijk arrangeur, muzikant en of orkestleider. Terug in Argentinië begon hij met “Su Quinteto” later onder de naam Quinteto New Tango. Als extraatje kwam er een elektrische gitaar bij. Met dit kwintet kon Piazzolla het best zijn gevoelens van het moment uitdrukken.
‘Decarísimo’ Piazzolla y su Quinteto 1961 beluister ‘Buenos Aires hora Cero’ Quinteto New Tango 1962 beluister
Hij bleef spelen voor andere artiesten en vormde zelf verschillende ensembles onder meer Conjunto 9 waarmee hij voornamelijk in Buenos Aires en Italië optrad. Deze groep was een van Piazzolla’s dromen omdat hij er zijn gecompliceerde muziek kon mee uitvoeren. In de jaren ’70 vormde Piazzolla het octet Conjunto Electrónico met een bandoneon, piano en/of elektrische piano, orgel, gitaar, elektrische basgitaar, drums, synthesizer en een viool. Velen vonden dat hij meer jazz-rock dan tango speelde, maar Piazzolla zei dat zijn muziek meer met de tango verwant was.
In 1973 na een periode waarin hij uitzonderlijk veel werken had geschreven, kreeg hij een hartaanval. Hij moest het wat rustiger aan doen maar bleef optreden en samenwerken met artiesten van verschillende pluimage. In 1977 speelde Piazzolla een concert in Parijs met muzikanten die dichter bij rockmuziek dan bij de tango stonden.
‘Libertango’ Conjunto Electronico, Parijs 1977 beluister
De volgende tien jaar waren de beste wat Piazzolla’s populariteit betreft en werd hij wereldberoemd. Hij speelde in Europa, Zuid-Amerika, Japan en de Verenigde Staten. Van 1983 tot 1989 werkte hij vooral met zijn Quinteto Tango Nuevo.
‘Fuga y Misterio’ Astor Piazzolla, Buenos Aires 1983-06-11 beluister
De laatste ronde
In 1988 onderging Piazzolla een viervoudige bypassoperatie.
Spoedig daarna in 1989 vormde hij zijn laatste groep: het Sexteto Nuevo Tango dat uit twee bandoneons, piano, elektrische gitaar, bas en cello bestond. Met deze groep speelde hij in juni 1989 in het Teatro Ópera te Buenos Aires zijn laatste concert in Argentinië om daarna een uitgebreide tour door de V.S., Engeland, Duitsland en Nederland te maken. Hij bleef ook nog spelen in strijkkwartetten en symfonische orkesten.
Op 4 augustus 1990 kreeg hij in Parijs een beroerte. Na twee jaar in coma stierf hij op 4 juli 1992 op 71-jarige leeftijd in Buenos Aires.
‘Milonga del ángel’ Sexteto Tango Nuevo 1989 beluister
In New-York werd Carlos Gardel een goede vriend van de familie. Piazzolla kreeg op zijn 14 een figurantenrol als krantenjongen in de film ‘El día que me quieras’ , waarin Carlos de hoofdrol had. Was dit de aanzet tot het componeren van filmmuziek? Hij schreef muziek voor zo’n 40 films.
Astor Piazzolla componeerde meer dan 750 nummers in verschillende genres.
‘El desbande’ in 1946 beschouwde Piazzolla als zijn eerste officiële tango. Een van zijn beroemdste werken werd ‘Adiós Nonino’ dat hij in 1959 ter nagedachtenis aan zijn toen pas overleden vader componeerde.
Zijn vriend dichter Jorge Luis Borges eerde hij door 7 gedichten van hem op muziek te zetten. Eind jaren ’60 werkte hij met dichter Horacio Ferrer samen voor de opera ‘María de Buenos Aires’. In minder dan een jaar tijd werd de opera zo’n 120 keer opgevoerd, een overweldigend succes. In 1969 schreven ze samen ook nog ‘Balada para un loco’ waarmee ze op het Iberoamerican Music Festival de tweede plaats behaalden.
Astor Piazzolla schreef in 1982 ‘Le Grand Tango’ voor cello en piano, opgedragen aan de Rus Mstislav Rostropovitsj, een van de bekendste cellisten van zijn tijd. De tango werd voor het eerst in 1990 in New Orleans uitgevoerd.
‘El desbande’ Astor Piazzolla y su Orquesta Típica 1946-11-26 beluister ‘Adiós Nonino’ Astor Piazzolla y su Quinteto 1959 beluister ‘El tango’ tekst Jorge Luis Borges, Luis Medina Castro (recital) y Quinteto Nuevo Tango beluister ‘Ballada para un loco’ Astor Piazzolla zang Roberto Goyeneche beluister ‘Milonga carrieguera’ ensemble met Piazzolla, zang Amilita Baltar en Héctor De Rosas, fragment van opera ‘María de Buenos Aires’ 1968 beluister
Zijn omvangrijke oeuvre beïnvloedt nog steeds muzikanten van alle generaties in de hele wereld. Voorbeelden zijn de Belgische ensembles Astoria, Quinteto Astor en de Nederlandse bandoneonist Carel Kraayenhof.
Aan hem opgedragen: ‘Last tango for Astor’ Al Di Meola (VS) 1996 beluister ‘El sol sueño (Hommage à Astor Piazzolla)’ componist Jerzy Peterburshsky, versie Gibon Kremer (Lets violist) 1996 beluister ‘Laura et Astor’ componist Richard Galliano (Fr/It accordeonist) met zijn septet 2003 beluister
Documentaire over Piazzolla: ‘Piazzolla, los años del tiburón’ regie Daniel Rosenfeld 2018 bekijk trailer
Grace Jones scoorde in 1981 een hit met ‘I’ve Seen That Face Before’ gebaseerd op ‘Libertango’.
Hij werd ereburger van Buenos Aires in 1985.
Piazzolla ontving in 1986 de Cesar-prijs voor de filmmuziek bij ‘El exilio de Gardel’.
In 1995 kende men hem in Argentinië de “Konex de Honor” toe voor zijn onschatbare bijdrage aan de muziek.
Wie een vlucht naar Astor’s geboortestad neemt, landt op de Aeropuerto Internacional Astor Piazzolla
Laatste herziening 20 juni 2023 Gepubliceerd 27 oktober 2022
De bandoneons trekken de locomotief in gang tsjoek tsjoek, eens in gang is hij tsjoek niet te stoppen, tsjoek de wagonnetjes zijn gelukkig, ping (piano) tsjoek tingelingeling tsjoek af en toe gaat het bergop, tsjoek, pie – iep (violen) tsjoek, tingting, onverminderd dendert de trein verder, tsjoek, ping, piep, tsjoek, TSJOEK … tot de kolen op zijn ! TSJOEK boem !
De muziek van Rodolfo Biagi is niet weg te denken op tangosalons. De verrassende manier waarop hij met het ritme omspringt, smeekt erom om te dansen. De onverwachte en speelse pianostukjes maken het geheel af. Zijn bijnaam Manos Brujas (Heksenhanden) is dan ook niet uit de lucht gegrepen.
Rodolfo Biagi werd in de buurt van San Telmo geboren. Na de lagere school wilde hij muziek studeren maar zijn ouders vonden dat hij moest voort studeren. Om hem aan te moedigen kreeg hij een viool maar later in zijn conservatoriumjaren koos hij toch voor piano. Zonder medeweten van zijn ouders begon hij stomme films te begeleiden. Daar werd hij op zijn 15de door Juan Maglio ontdekt die hem meteen voorstelde bij hem te komen spelen. Later werkte hij nog samen met onder meer Miguel Orlando, Carlos Gardel, Juan Bautista Guido, Juan Canaro en Juan D’Arienzo.
Rodolfo Biagi werd pas echt populair toen hij bij Juan D’Arienzo begon te spelen. Biagi ging vaak naar de Chantecler, een cabaret in het centrum van Buenos Aires, waar D’Arienzo met zijn orkest optrad. Op een avond vroeg D’Arienzo aan Biagi om Lidio Fasoli die weer eens te laat was, aan de piano te vervangen. Sindsdien werd hij de vaste pianist van het orkest. Naast de optredens in de Chantecler werkte hij met D’Arienzo samen bij radio El Mundo en in dansclubs. Tussen 31 december 1935 en 22 juni 1938 namen ze samen 71 nummers op.
‘Orillas de Plata’ (V) Juan D’Arienzo 1935-12-31 beluister ‘Nueve de julio’ Juan D’Arienzo 1935-12-31 beluister ‘Pensalo bien’ Juan D’Arienzo canta Alberto Echagüe 1938-06-22 beluister ‘Champagne tango’ Juan D’Arienzo 1938-06-22 beluister
Het succes van Rodolfo Biagi werd dermate groot dat een jaloerse D’Arienzo hem in 1938 ontsloeg. En dus vormde Biagi zijn eigen orkest waarmee hij datzelfde jaar op 16 september in cabaret Marabú debuteerde. Het was de reclamechef van Palmolive, Juan Bautista Bergerot, die hem de bijnaam Manos Brujas gaf. Daarmee verwees hij naar de foxtrot waarmee Biagi altijd zijn optreden begon.
In het begin zong Teófilo Ibáñez bij Biagi gevolgd door Andrés Falgás maar meest succesvolle zanger werd Jorge Ortiz tussen 1940 en 1943. Hij verliet het orkest om bij Miguel Caló op te treden en keerde in 1945 terug. Vooral zijn vertolkingen van ‘Yuyo verde’ , ‘Indiferencia’ , ‘Pájaro ciego’ , ‘Misa de once’ en ‘Soledad la de Barracas’ worden nog veel gespeeld. Andere zangers die bij Biagi’s orkest zongen waren Alberto Lago en Carlos Acuña, wiens versies van de tango’s ‘A la luz del candil’ , ‘Lonjazos’ en ‘Uno’ eruitspringen. Ook nog Alberto Amor, Carlos Saavedra, Carlos Heredia, Carlos Almagro en Hugo Duval. Duval was degene die het langst bij Biagi bleef, van 1950 tot de ontbinding van het orkest in 1962. Dat kwam omdat de zanger zich heel goed aan de stijl van de briljante pianist had aangepast. Biagi’s instrumentale uitvoeringen zijn echter niet te versmaden en keren zeer regelmatig terug op tangobals.
Hij componeerde een tiental nummers waarvan er enkele nog steeds populair zijn op de Milongas. Ziehier de discografie, alle titels met eigen opnames.
‘Cruz diablo’ instrumentaal 1927-08-22 beluister ‘Gólgota’ tekst Francisco Gorrindo, canta Teófilo Ibáñez 1938-08-19 beluister ‘Campo afuera’ (M) tekst Homero Manzi, canta Teófilo Ibáñez 1939-04-27 beluister ‘Deja el mundo como está’ tekst Rodolfo Sciammarella, canta Andrés Falgás 1940-03-14 beluister ‘Humillación’ tekst Carlos Bahr, canta Jorge Ortiz 1941-03-15 beluister ‘Amor y vals’ (V) tekst Carlos Bahr, canta Alberto Lago 1942-05-22 beluister ‘Indiferencia’ tekst van Juan Carlos Thorry, versie met Jorge Ortiz 1942-09-10 [2] beluister ‘Magdala’ tekst van Francisco Gorrindo, canta Jorge Ortiz 1945-01-24 [2] beluister ‘Por la güeya / Por la güella’ tekst van Homero Manzi, canta Carlos Saavedra 1948-07-22 beluister ‘Por tener un corazón’ tekst van Francisco Gorrindo, canta Hugo Duval 1951-10-04 beluister ‘Como un cuento’ (V) tekst van Carlos Bahr, canta Hugo Duval 1958-09-09 beluister ‘Oh mama mía’ tekst van Carlos Marín, canta Hugo Duval 1959-09-16 beluister
Van ‘Perdón’ , ‘Tu promesa’ en ‘Uruguay’ zijn geen opnames bekend.
[1]
[1] ‘Indiferencia’ werd gecomponeerd als Biagi nog bij D’Arienzo speelde, die het opnam in 1938. ‘Magdala’ werd ook door D’Arienzo eerst opgenomen in 1944.
laatste herziening 11 juni 2023 gepubliceerd 13 oktober 2023
Inleiding
Osvaldo Pedro Pugliese werd op 2 december 1905 in een muzikale familie geboren. De vader Adolfo was fluitist en zijn twee oudere broers violist. Osvaldo speelde mee maar drie violisten vond vader wat veel dus kreeg hij een piano en dat bleef zijn geliefkoosd instrument voor de rest van zijn leven.
Hij trouwde een eerste maal met Maria Concepcion Florio. Ze kregen in 1936 een dochter, Lucena Delma ‘Beba’ Pugliese. De familie Florio was ook zeer muzikaal aangelegd. Zowel Beba als kleindochter Carla zijn pianist.
Zijn tweede vrouw werd Lydia Elman die in zijn carriêre een zeer belangrijke rol heeft gespeeld.
Hij begon als pianist bij stomme films en op 15-jarige leeftijd speelde hij al professioneel in het zogenoemde Café de La Chancha. Kort daarna sloot hij aan bij een groep met de eerste vrouwelijke bandoneoniste Paquita Bernardo [1]. Hij speelde nog bij andere orkesten waaronder die van Roberto Firpo en Pedro Maffia.
[1]
[1] Paquita Bernardo geboren 1 mei 1900 in Buenos Aires als Bernardo, Francisca. Bandoneonspeelster en componiste. Overleden op 14 april 1925
Samen met Pedro Maffia’s violist, Elvino Vardaro, vormde Osvaldo Pugliese een ensemble onder hun beider naam [2]. In 1929 debuteerde het Sexteto Vardaro-Pugliese in Café Nacional. Later stichtte hij met violist Alfredo Gobbi het Sexteto Alfredo Gobbi.Aníbal Troilo speelde een tijdje in beide sexteto’s. Daarna vormde Pugliese twee duo’s, eerst met Gobbi en daarna met Vardaro om voor radiostations op te treden.
In 1934 schoof Pugliese mee achter de piano toen bandoneonist Pedro Laurenz een orkest vormde. Hij schreef zijn eerste arrangementen voor tango’s waaronder ‘La beba’. Twee jaar later sloot hij zich bij Miguel Caló aan die in de stijl van Julio De Caro speelde. Zijn ideeën over tango begonnen toen pas echt vorm te krijgen.
Geïnspireerd door zijn communistisch gedachtegoed probeerde Pugliese drie keren een eigen ensemble in de vorm van een coöperatieve op te richten, aanvankelijk zonder succes.
[2]
[2] Elvino Vardaro, violist, was een van de pioniers van de toenmalige tango. Van hun orkest zijn echter geen opnames.
Zijn definitieve doorstart begon op 11 augustus 1939 toen hij met zanger Amadeo Mandarina in café Nacional optrad. De samenstelling van dit orkest veranderde doorheen de jaren. Net als de andere orkestleden bleef Pugliese naast pianist ook arrangeur. Zijn orkest werkte immers als coöperatieve en dit had zijn invloed op de creatieve samenwerking. Ze traden op in een café in de wijk Villa Crespo en voor het belangrijke radiostation El Mundo. Ze werden populair. Hun fans waren zowel muziekliefhebbers als aanhangers van de communistische partij.
Bijdragen van zijn muzikanten versterkten zijn muziek. Contrabassist Aniceto Rossi zorgde voor meer ritme. Bandoneonist Osvaldo Ruggiero, diep verbonden met de dirigent, oefende een belangrijke invloed uit. En violist Enrique Camerano leek wel geboren om met Pugliese samen te spelen. Het orkest liet zich inspireren door componist en orkestleider Julio De Caro maar maakte het met een nadrukkelijk ritmische markering aantrekkelijk voor de danser.
Pugliese bracht pas in 1943 platen uit. Zanger Roberto Chanel, met een nasale stem en compadritostijl, oefende een grote aantrekkingskracht uit. Samen maakten ze 31 opnamen. Begin jaren 50 zong Alberto Morán met zijn dramatisch-sensuele stem, mezza voce [3]. Zijn charme bekoorde heel wat vrouwen en werd door weinig andere zangers geëvenaard. 48 nummers kwamen op plaat. Met zanger Jorge Vidal die ook populair was, werden slecht 8 nummers opgenomen. Andere zangers waren onder meer Jorge Maciel en Miguel Montero.
‘El sueño del Pibe’ canta Roberto Chanel 1945 beluister ‘Desvelo’ canta Alberto Morán 1953 beluister
[3]
[3] mezza voce (It. halve stem) ingehouden en op halve kracht gezongen of gespeeld.
Politieke gedachtegoed
De muziek van het orkest van Osvaldo Pugliese mocht jarenlang niet worden uitgezonden als maatregel van politieke censuur, maar dat deed geen afbreuk aan zijn populariteit. In 1948 belandde hij omwille van zijn communistische gedachtegoed een tijdje in de cel. Zijn orkest bleef echter zonder hem doorspelen. Rode anjers op de lege piano vertegenwoordigden hem dan.
Don Pugliese deed met zijn tango-orkest wat anderen amper zouden bereiken. Dankzij zijn artistieke talent kon hij ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag in het prestigieuze Teatro Colón optreden. Het werd een daverend succes en theater zat bomvol om de maestro aan het werk te zien.
Hij bleef tot op oudere leeftijd actief, maakte nog opnames en ondernam tot nog tot in de jaren 90 Europese tournees. In 1989 speelde hij een historisch concert in het Amsterdamse Carré. Hij sloot dit af samen met het sexteto van Astor Piazzolla. Don Osvaldo overleed op 25 juli 1995 na een korte ziekte op 89-jarige leeftijd in zijn geboortestad.
Twee van zijn bekendste tangocomposities zijn ongetwijfeld ‘Recuerdo’ (1924) en ‘La yumba’ (1948). Beide tango’s werden en worden nog steeds door verschillende orkesten gecovered.
Zijn stoffelijk overschot werd in de Concejo Deliberante van Buenos Aires opgebaard en vervolgens tegen het verkeer in overgebracht naar de begraafplaats Chacarita. Daar rust hij in een imposant mausoleum met bijdragen van tangoliefhebbers en een Comité van Vrienden gebouwd. Zijn tweede vrouw Lydia Elman speelde hierin een belangrijke rol.
Aan hem opgedragen: ‘Pugliesando’ componist Jorge Caldara, versie met diens orkest 1958-08-13 beluister ‘Tango a Pugliese’ componist Roberto Alvares, Color Tango 2003 beluister ‘Pugliese’ componist Daniel Díaz, tekst Lina Avellaneda, canta por Lino beluister ’San Pugliese’ (candombe-salsa?) componist Eduardo Guerschberg tekst Matías Mauricio beluister
De Cubaanse regering kende hem de Alejo Carpentier-medaille toe, de belangrijkste culturele onderscheiding van het eiland. In 1986 werd hij door Buenos Aires tot Ciudadano Ilustre uitgeroepen. De Franse regering benoemde hem in 1988 tot Commandeur de L’ Ordre des Arts et des Lettres. In 1989 onthulden SADAIC (in België Sabam) en de Asociación de Coleccionistas de Tango een plaquette aan de Avenida Corrientes ter herdenking van zijn 50 jaar als orkestleider. In 1990 ontving hij de titel Académico Honorario van de Academia Nacional del Tango.
Driemaal werd hij door de Konex Stichting onderscheiden: in 1985 als dirigent van een orquesta típica (Platina), in 1995 kreeg hij een speciale vermelding en in 2005 na zijn dood een Konex De Honor.
Violist, componist en orkestleider Geboren 14 december 1900 D’Arienzo, Juan (Buenos Aires) – bijnaam: El Rey Del Compás Overleden 14 januari 1976 (Buenos Aires)
laatste herziening 20 april2023 gepubliceerd 27 september 2022
Inleiding
Juan D’Arienzo was een van de succesvolste tangoartiesten. Toen hij doorbrak was hij al 35. D’Arienzo kende zijn opmars toen pianist Rodolfo Biagi zich bij zijn orkest aansloot en artistiek radiodirecteur Pablo Osvaldo Valle hem naar het gloednieuwe radiostation El Mundo meenam.
Op jonge leeftijd speelde hij viool met pianist Ángel D’Agostino, bandoneonist Ernesto Bianchi alias Lechuguita [1] en cellist Ennio Bolognini [2] in kleine theaters. Zijn eerste gedenkwaardige optreden was op 25 juni 1919 met het gezelschap Arata-Simari-Franco [3] in het Teatro Nacional. Hij werkte met D’Agostino samen tot die op zichzelf begon. Hij bleef verbonden met het theater, begeleidde zangeres Evita Franco en speelde in de Frederickson’s jazz band.
[1] – [3]
[1] Ernesto Bianchi (geboortedatum onbekend – 1944) werd bandoneonist, componist en orkestleider. Zijn bijnaam was Lechuguita of “kropslaatje”. [2] Ennio Bolognini (1893 – 1979) cellist. [3] Luis Arata, Tomás Simari en Nélida Franco, allen acteurs.
In 1928 stichtte hij een orquesta típica met onder meer bandoneonist Ciriaco Ortiz. Estribillistas van dienst waren Carlos Dante , Francisco Fiorentino en Raquel Notar. Met dat orkest werden 44 nummers opgenomen.
Tot in 1935 werden verder geen opnames gemaakt. Na een tijd zette hij zijn viool aan de kant en werd voltijds dirigent.
Rodolfo Biagi
1935 werd ook het jaar waarin de D’Arienzo die we kennen echt op het toneel verscheen. Dat gebeurde zodra Rodolfo Biagi zich bij zijn orkest voegde. D’Arienzo’s orkest trad toen in nachtclub Chantecler op. Biagi’s pianowerk bracht een tempoverandering in het orkest aan. De snelle en speelse maatsoort van de vroege tango’s keerde terug. Het publiek noemden D’Arienzo ‘El Rey Del Compas’ (De Koning Van De Maat). Jaloers op Rodolfo’s succes ontsloeg Juan hem in 1938 en nam Juan Polito diens zijn plaats aan. Het verschil hoor je duidelijk.
‘Rawson’ met pianist Biagi1936 beluister ‘Maipo’ met pianist Polito1939 beluister
Ondertussen had D’Arienzo zich voorgoed met de 2/4 vereenzelvigd en speelde dit uit. Tegenover het matige ritme van Francisco Canaro, de trivialiteit van Francisco Lomuto en het symfonische van Julio De Caro, voorzag D’Arienzo de tango van een frisse en levenskrachtige wind. Juan bracht de tango terug aan de voeten van de dansers en de jeugd. Van dit populairste orkest van de Gouden Jaren werden de meeste platen verkocht. Zelfs de platenmaatschappij kon niet aan de vraag voldoen. Ondanks het feit dat zijn muzikanten de best betaalde waren, vertrokken ze eind 1939 bijna allemaal, ook zanger Alberto Echagüe.
D’Arienzo – Varela : een nieuw orkest
Juan D’Arienzo kon Héctor Varela die vroeger nog bandoneon bij hem had gespeeld ervan overtuigen met een deel van zijn muzikanten voor hem te komen werken. Héctor werd de volgende tien jaar zijn arrangeur. De ander nieuwe orkestleden waren pianist Fulvio Salamanca, bandoneonisten Alberto San Miguel, Jorge Ceriotti, Ángel Ramos en José Antonio Di Pilato, violisten Cayetano Puglisi, Blas Pensato, Jaime Ferrer en Clemente Arnaíz en contrabassist Olindo Sinibaldi. Dit orkest nam in november 1943 de best verkochte schijf uit de tangogeschiedenis op. Deze 78-toerenplaat bevat ‘La cumparsita’ en ‘La puñalada’ . In 1957 waren er 10.000.000 exemplaren van verkocht.
De jaren 50 : vertrek van Varela, Salamanca wordt arrangeur.
Tussen mei en september 1950 veranderde het orkest van de Koning van de Maat een beetje van stijl. De bassist Olindo Sinibaldi overleed en Héctor Varela verliet de groep om zijn eigen orkest op te richten. De rol van arrangeur ging naar pianist Fulvio Salamanca. Terwijl het orkest uit de jaren ’40 trager was en met een lager register, was het vernieuwde orkest sneller en briljanter.
In 1957 vonden er weer veranderingen plaats. Fulvio Salamanca verliet D’Arienzo en richtte zijn eigen orkest op. Hij werd vervangen door pianist Juan Polito (die terugkeerde) en Carlos Lazzari die de arrangementen overnam. Ook zangers Alberto Echagüe en Armando Laborde vertrokken. D’Arienzo viel terug op twee grote stemmen, Mario Bustos en Jorge Valdéz. Laborde keerde in 1964 terug en Echagüe in 1968.
Hij was ook productief als componist. Eind jaren ’40 componeerde hij samen met Héctor Varela en werkte met teksten van Carlos Waiss [4]. Na Varela’s vertrek werd Fluvio Salamanca arrangeur én medecomponist. Tekstschrijver werd Carlos Bahr [5].
[4] en [5]
[4] Waiss, Carlos (1909 – 1966) dichter en tekstschrijver [5] Bahr, Carlos Andrés (1902 – 1984) tekstschrijver en componist.
‘Chirusa’ tekst Nolo López, estribillista Carlos Dante 1928 beluister ‘Paciencia’ tekst Francisco Gorrindo, canta Enrique Carbel 1937-10-29 beluister ‘El raje’ (M) samen met Héctor Varela, tekst Carlos Waiss, canta Alberto Echagüe 1948-05-07 beluister ‘Ganzúa’ (M) test en muziek samen met Carlos Bahr en Fulvio Salamanca, canta Alberto Echagüe 1951-09-12 beluister ‘La sonrisa de mamá’ (V) tekst en muziek samen met Carlos Bahr en Fulvio Salamanca, canta Armando Laborde 1954-09-01 beluister ‘Falso’ tekst Héctor Schmitt, canta Osvaldo Ramos 1969-10-20 beluister
Juan D’Arienzo ligt begraven in La Chacarita kerkhof in Buenos Aires.
Nummers aan hem opgedragen: ‘Al Gran Maestro D’Arienzo’ componist Agustín Minotti, versie van D’Arienzo zelf 1966-11-17 beluister ’D’Arienzo, vos sos el rey’ componist Héctor Palacios, tekst Amleto Alfredo Viola, versie van D’Arienzo zelf met zang van Armando Laborde 1967-10-30 beluister ‘D’Arienzo y Palito’ componisten Carlos Ángel Lázzari en Armando Cereminati, tekst Juan Polito, versie van D’Arienzo zelf met zang van Armando Laborde1969-08-12 beluister
In 1972 gaf D’Arienzo toestemming voor de geboorte van Los Solistas De D’Arienzo met onder meer Carlos Lazzari, Milo Dojman, Normando Lazara, Enrique Guerra, Alberto Echagüe en Osvaldo Ramos. Na de dood van de dirigent in 1978 ontstonden Los Grandes del Compás gevolgd door Los Reyes del Compás en zelfs vandaag spelen orkesten zoals La Juan D’Arienzo trouw aan de stijl van de maestro.
‘El Huracán’ Los Solistas De D’Arienzo , beluister ‘Paciencia’ Los Reyes Del Compas 2011 beluister ‘Loca’ La Juan D’Arienzo 2015 beluister
Pianist, orkestleider en componist Geboren 7 januari 1903 Di Sarli, Cateyano (Bahía Blanca) – bijnaam: El Señor Del Tango Overleden 12 januari 1960 (Buenos Aires)
laatste herziening 23 maart 2023 gepubliceerd 27 september 2022
Inleiding
Carlos Di Sarli werd in Bahía Blanca geboren en had 5 broers, 2 halfzussen en een halfbroer. Zijn roeping had hij te danken aan zijn broers die muzikant waren. Zijn broer Domingo was leraar op het conservatorium, Nicolás een gerenomeerd bariton en Roque pianist zoals Carlos.
Carlos studeerde aan het conservatorium waar zijn broer les gaf en maakte er kennis met klassieke muziek. Hij luisterde naar tango’s op de grammofoon en in cafés, waar hij piano begon te spelen.
Na enkele omzwervingen belandde hij met zijn broer Roque in Buenos Aires. In 1926 trad hij tot het orkest van Osvaldo Fresedo toe. Zij werden hechte vrienden. Fresedo had een belangrijke invloed op zijn stijl. Carlos droeg de tango ‘Milonguero viejo’ aan hem op.
Di Sarli debuteerde in 1927 met een sextet. César Ginzo en Tito Landó speelden bandoneon, José Pécora en David Abramsky viool, Alfredo Krauss contrabas en hijzelf piano. Met dit sextet dat regelmatig van bezetting veranderde, trad hij in tearooms op, was hij te horen op Radio Cultura en nam hij nummers op voor platenlabel RCA Victor. Santiago Devin, Ernesto Famá, Fernando Díaz en anderen zongen tijdens opnames en radio-optredens. Tussen 1928 en 1931 nam het sexteto 48 nummers op, waaronder ’T.B.C.’ , ‘Maldita’ , ‘La guitarrita’ en ‘Una noche de garufa’.
’T.B.C.’ Sexteto Carlos Di Sarli 1928-11-26 beluister ’Sos un fiera’ Sexteto Carlos Di Sarli canta Roberto Deirene (dit was hun eerste opname met zang) 1929-07-11 beluister
In 1938 stelde Carlos een orquesta típica samen: Di Sarli (piano), Roberto Guisado, Ángel Goicoechea en Alfredo Pérez (viool), Roberto Gianitelli, Domingo Sánchez en Roberto Mititieri (bandoneon), Domingo Capurro (contrabas) en Ignacio Murillo (zang), later vervangen door Roberto Rufino. Ze waren te horen op Radio El Mundo en in het Salón Imperio. In december 1939 nam het orkest de eerste tango’s op, ‘Corazón’ en ‘El Retirao’. De violen speelden de hoofdrol, de bandoneons bleven op de achtergrond, wat zo heel zijn loopbaan zou blijven. In de loop van de tijd zakte het tempo van de muziek en werden melodie en zang belangrijker. De violen bleven het belangrijkste instrument en het werden er steeds meer tot zelfs 7. Van 1942 zong Alberto Podestá met enkele tussenpozen bij het orkest met onder andere ‘Junto a tu corazón’ , ‘Nido gaucho’ , ‘ La capilla blanca’. Jorge Durán passeerde ook de revue met zijn melancholische stem: ‘Vieja luna’ , ’Tu íntimo secreto’. Helaas trok Carlos zich in 1948 terug.
‘Corazón’ Carlos Di Sarli canta Roberto Rufino 1939-12-11 beluister ‘El Retirao’ Carlos Di Sarli instrumentaal 1939-12-11 beluister ‘Junta a tu corazón (Hoy como ayer)’ canta Alberto Podestá 1942-06-23 beluister
De terugkeer
Na tweeëneenhalf jaar inactiviteit begon Carlos in februari 1951 opnieuw met een orkest. In maart verscheen hij bij Radio El Mundo met een groot orkest. Het bestond uit 6 violisten waaronder Roberto Guisado, Simón Bajour en Adolfo Pérez, 5 bandoneonisten waaronder Federico Scorticati, Félix Verdi en Angel Ramos en contrabassist Alfredo Sciarretta. Zangers van dienst waren Oscar Serpa en Mario Pomar, tot dan bekend als Mario Corrales.
Carlos was de eerste in Argentinië die bij label TK met magneetbanden en 33-toerenplaten werkte. Het resultaat was echter niet optimaal. Daarom schakelde hij in 1954 naar label RCA Victor over met betere kwaliteit tot gevolg.
Mario Pomar zong onvergetelijke nummers zoals ’Nido Gaucho’ , ‘Se muere de amor’ , ’Tangueando te quiero’ , ‘Tengo un amigo’ en ‘ Tormenta’ . Oscar Serpa moest niet onderdoen met ‘Un momento (V)’ , ‘Sueño de juventud (V)’ en ‘Verdemar’. Eind 1955 verlieten beide zangers en enkele muzikanten het orkest omwille van contractuele problemen en richtten in 1956 hun eigen Los Señores del Tango op.
’Sueño de juventud’ (V) canta Oscar Serpa 1954-08-31 beluister ’Nido gaucho’ canta Mario Pomar 1955-09-16 beluister
Een nieuw orkest
En dus vormde Carlos opnieuw een orkest. Hij werkte met de zangers Argentino Ledesma, Rodolfo Galé, Jorge Durán (die terugkeerde) en Roberto Florio aan. Bekende nummers zijn ‘Cantemos corazón’ , ’Soñemos’ , ‘ Destino de flor’ , ‘Adíos corazón’ en het instrumentale ’Bahía Blanca’.
Vanaf 1958 ging zijn gezondheid erg achteruit. En toch nam hij nog een elpee met Philips/Polygram op. Zangers Jorge Durán, Horacio Casares en Roberto Florio hadden de eer eraan te mogen deelnemen.
’Hasta siempre amor’ canta Horacio Casares 1958-11 beluister
Zijn eerste tango ‘Meditación’ componeerde hij in 1926 met een tekst van José Pedro de Grandis die later door Juan Maglio, Francisco Canaro en Osvaldo Fresedo werd opgnomen. ’Milonguero viejo (Fresedo)’ , werd aan Osvaldo Fresedo opgedragen en Enrique Carrera Sotelo schreef er een tekst bij, maar Carlos nam het alleen instrumentaal op. Carlos ontmoette eind jaren dertig Héctor Marcó, die later verschillende teksten op de muziek van Carlos zal schrijven. En natuurlijk mogen we ‘Bahía blanca’ niet vergeten, een eerbetoon aan zijn geboortestad.
Aan hem opgedragen: Carlos García [1] componeerde ‘Al maestro con nostalgia’ in 1979 en voerde dit uit met zijn orkest. beluister
In Bahía Blanca draagt een straat zijn naam en in de calle Hipolito Yrigoya verwijst een teken op het trottoir naar de plek van zijn geboortehuis. Op de Plazoleta Carlos Di Sarli staat een klein borstbeeld van de musicus en naast het station bevindt zich een houten monument, bedacht door beeldhouwer Celso Biondo. Sinds 2011 vindt jaarlijks in oktober het Nationale Tangofestival ‘Carlos Di Sarli’ plaats.
Op 10 april 2013 ging de documentairefilm ‘Carlos Di Sarli El Señor del Tango’ in première, geregisseerd door Alberto Frenquel. Bahía Blanca vierde toen zijn 185-jarig bestaan. bekijk
[1]
[1] García, Carlos Juan Pedro (1914 -2006) was pianist, orkestleider, arrangeur en componist.
Bandoneonist, orkestleider en componist Geboren 11 juli 1914 Troilo, Aníbal Carmelo (Buenos Aires) – bijnaam El Gordo en Pichuco Overleden 19 mei 1975 (Buenos Aires)
laatste herziening 9 maart 2023 gepubliceerd 26 september 2022
Inleiding
Aníbal Carmelo was één van de kinderen van Felisa Bagnoli en Aníbal Troilo (laten we hem señor noemen). Aníbal (zoon van señor) had een broer Marcos en een zus Concepción, die beide op jonge leeftijd stierven. Zijn vader noemde hem Pichuco, waarschijnlijk een vervorming van het Napolitaanse ‘Picciuso’ wat huilende man betekent.
Tijdens zijn jeugd hoorde Aníbal vaak bandoneon spelen in de bars uit zijn buurt en amper 10 jaar oud, overtuigde hij zijn moeder ervan zulk instrument te kopen. Felisa kocht het voor 140 pesos, af te betalen in 14 termijnen van 10 pesos. Na de vierde termijn verdween de verkoper echter en is de rest nooit opgeëist. Met die bandoneon speelde Troilo bijna zijn hele leven lang. Een jaar later, in 1925, trad Pichuco voor het eerst op in een bar naast de Mercado de Abasto (de centrale groente- en fruitmarkt van Buenos Aires). Op 14-jarige leeftijd had hij al een kwintet gevormd.
Muziekloopbaan
In 1929 speelde hij bij Juan ‘Pacho’ Maglio en in december 1930 werd Aníbal Troilo aangeworven door het beroemde Sexteto Vardaro – Pugliese. Elvino Vardaro was de eerste violist, Osvaldo Pugliese pianist, Alfredo Gobbi tweede violist en Alfredo Corleto contrabassist. Zijn partner-bandoneonspeler was Ciriaco Ortiz, die Troilo het meest zou beïnvloeden. Dit sextet heeft, jammer genoeg, geen opnames nagelaten.
Na in heel wat orkesten te hebben gespeeld, debuteerde hij op 1 juli 1937 met zijn eigen orkest in Maribú, een nachtclub in Buenos Aires. Datzelfde jaar leerde hij zijn toekomstige vrouw Zita, de Griekse Ida Dudui Calachi, kennen. Het jaar erop trouwden ze voor de wet, maar toen zijn moeder Felisa stierf, trouwden ze als vorm van eerbetoon, voor de kerk. Pichuco trok trouwens pas na de dood van zijn moeder bij Zita in.
Met zijn eigen orkest – waarvan de samenstelling nogal eens wisselde – werkte hij vrijwel ononderbroken tot aan zijn dood in 1975, voor optredens en plaatopnames. Bovendien werkte hij van 1953 tot midden jaren ’60 samen met de gitarist Roberto Grela in een duo, dat later het Cuarteto Troilo – Grela werd. In 1968, toen hij afstand had genomen van Grela, vormde hij een eigen kwartet. Daarnaast heeft Troilo ook twee tango’s samen met Astor Piazzolla opgenomen, met name ‘El motivo’ en ‘Volver’.
De dood van zijn beste vriend, dichter Homero Manzi (1907-1951), duwde hem in een diepe depressie die meer dan een jaar duurde. Hij had al verscheidene tango’s met teksten van Homero gecomponeerd. Maar speciaal ter zijner nagedachtenis componeerde hij in 1961 ‘A Homero’.
‘A Homero’ tekst Cátulo Castillo, Roberto Goyeneche 1961-08-18 beluister
In het orkest van Manuel Buzón ontmoette hij Orlando Goñi. Later, in 1936, troffen ze elkaar in het orkest van Juan Carlos Cobián. Ten slotte werd Goñi in 1937 vaste pianist in Troilo’s eigen orkest, samen met Enrique Kicho Díaz, Roberto Gianitelli, Juan Miguel Rodríguez en de zanger Francisco Fiorentino.
Het orkest speelde eerst ‘a la parrilla’ wat in tangojargon doelde op improvisatie zonder geschreven arrangement. Zo kon zanger Francisco Fiorentino zich volop uitleven omdat Troilo hem de melodie gewoon meegaf. In plaats van een act als solist te brengen ontstond een nieuwe relatie tussen zanger en orkest en ging het er niet langer ‘estribillista’ (met één strofe of refrein) aan toe. Pas in 1938 kwamen de eerste plaatopnames.
‘Tinta verde’ instrumentaal 1938-03-08 beluister ’Todo mi vida’ canta Francisco Fiorentino 1941-03-04 beluister
De muziek uit die periode is niet zo eenvoudig. Dansers bijten hun tanden erop stuk, zeker als Fiorentino op de proppen komt. Naar mijn gevoel waren Troilo en Astor Piazzolla, die een tijd bandoneonist en arrangeur in het orkest was, de grondleggers van de Tango Nuevo. Troilo’s latere muziek was zeker niet alleen bedoeld om op te dansen. Vanaf 1942 besteedde hij het schrijven van arrangementen aan andere musici uit.
Toen het werkaanbod in danszalen afnam, werd het tempo van de muziek langzamer en kwamen andere aspecten naar voor. De late jaren ’40 en ’50 worden als overgangstijd voor Troilo’s orkest aanzien. Vanaf de jaren ’50 en vooral de tweede helft van de jaren ’60, gaf Troilo de bandoneon door aan andere muzikanten en wijdde hij zich meer aan de leiding van het orkest. Rond 1960 klonk het orkest definitief anders. Toen speelden pianist Osvaldo Berlingieri en bandoneonisten Ernesto Baffa en later Raúl Garello mee.
Troilo was gezegend met een groot instrumentaal talent. Van in de jaren ‘60 tot aan zijn laatste optredens veranderde de klank van zijn orkest nog amper. Zijn stijl is heel herkenbaar en klinkt zelfs modern. Van Troilo’s zangers wordt vaak gezegd dat “zij ook een instrument van het orkest waren”.
‘Quien lo habría de pensar’ canta Roberto Rufino 1963-05-14 beluister ‘Alma de bohemio’ canta Nelly Vázquez 1965-12-10 beluister ‘Toda mi vida’ canta Roberto Goyeneche 1971-04-24 beluister
In 1953 vormde Aníbal een duo met gitarist Roberto Grela om op te treden in ‘El patio de la morocha’ , een theaterstuk van Cátulo Castillo. Aníbal speelde er de rol van een bandoneonspeler. Het duo trad ook op in enkele films.
Later groeide het uit tot het Cuarteto Típico Troilo – Grela, met Edmundo P. Zaldívar (guitarrón, een soort grote gitaar) en Enrique ‘Kicho’ Díaz (contrabas). Tussen 1955 en 1956 nam dit ensemble 12 nummers op. In 1962 deden ze er nog eens 10 bij, maar dan wel met Ernesto Báez (guitarrón) en Eugenio Pro en (contrabas). Alle 22 nummers zijn instrumentaal.
Het muzikale partnerschap met Grela stelde Troilo in staat om zonder geschreven arrangement te spelen. Zelfs na toevoeging van twee instrumentalisten bleef de klank herkenbaar.
In 1968 nam Troilo met een nieuw Cuarteto Aníbal Troilo een album met 11 tango’s en een milonga op. Het kwartet bestond uit Aníbal (bandoneon), Ubaldo de Lío (elektrische gitaar), Osvaldo Berlingieri (piano) en Rafael del Bagno (contrabajo). Er werd ook met zang gewerkt maar daar zijn geen opnames van. Osvaldo Berlingieri werd later opgevolgd door José Colángelo. Het verschil tussen beide kwartetten is opvallend. Vergelijk de versies van ‘La tablada’ en ‘La trampera’. De muziek is minder intimistisch, met toevoeging van piano en elektrische gitaar.
Troilo componeerde heel wat goede, wijdverbreide en gecoverde deuntjes. Zijn composities kleuren heel melodieus, lijken eenvoudig maar zijn muzikaal niet voor de hand liggend. Van de instrumentale nummers springen de milonga ‘La trampera’ en de tango’s ‘Milonguero triste’ , ‘Responso’ en ‘Contrabajeando’ eruit. Teksten kwamen van zijn beste vriend Homero Manzi, Cátulo Castillo, José María Contursi …
“El Bandoneón Mayor de Buenos Aires” overleed op 18 mei 1975 in het Hospital Italiano (Buenos Aires) aan de gevolgen van een beroerte en opeenvolgende hartaanvallen. Hij ligt begraven in de Rincón de los Notables van het kerkhof van Chacarita, naast Agustín Magaldi en Roberto Goyeneche.
Hij liet 488 opnames na.
Aan hem zijn opgedragen: ‘Aníbal Troilo’ compositie en uitvoering door Julio De Caro 1949-09-29 beluister ‘Suite Troileana’ compositie van Astor Piazzolla uitgevoerd door Conjunto Electronico waarin Astor zelf speelde 1975 (gevolgd door soundtrack van ‘Lumiere’) beluister ‘Aníbal Bandoneón’ compositie van Arturo Gallucci en tekst van Francisco Amor, uitvoering Nelly Omar met gitaarbegeleiding van José Canet 1976 beluister
Día nacional del Bandoneón In 2005 heeft het Congres van Argentinië 11 juli, geboortedag van Troilo, uitgeroepen tot nationale feestdag van de bandoneón.
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel
Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door uw Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een site of over verschillende sites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.