Lucio Demare werd in 1906 als zoon van Otilia Riccio en violist Domingo Demare in de Abasto-wijk geboren. Zijn vader speelde in de jaren ’20 in verschillende orkesten en vanaf 1926 bij dat van Francisco Canaro dat toen op tournee ging door Frankrijk. Don Domingo nam zijn vrouw en beide zonen Lucio en Lucas [1] mee. Allebei studeerden ze piano bij de Italiaanse maestro Vicente Scaramuzza [2].
Lucio begon zijn professionele carrière bij het orkest van bandoneonspeler Nicolás Verona. Francisco Canaro vroeg hem tijdens zijn tournee in 1926 de leiding van zijn orkest over te nemen want zelf vertrok hij naar New York.
[1] en [2]
[1] Lucas José Demare (1910 – 1981) was de jongere broer van Lucio.Hij keert na enkele maanden terug naar Buenos Aires en leert er bandoneon. Later werd hij filmregiseur. [2] Vincenzo Scaramuzza geboren in 1885 (Crotone, It.) en overleden in 1968 (Buenos Aires) was een Italiaans-Argentijnse pianist, componist en pianoleraar, een van de grondleggers van de Argentijnse pianotraditie. Horacio Salgán, Orlando Goñi en Osvaldo Pugliese waren leerling bij hem.
Later vormde Lucio samen met Agustín Irusta en Roberto Fugazot, zangers bij Canaro, het Trio Argentino. Ze debuteerden in Teatro Maravillas in Madrid. Het trio nam deel aan enkele films zoals ‘Boliche’. In Barcelona namen ze verschillende platen op, onder meer ‘Capriche de amor’ met violist Sam Reznik en ‘Mi musa campera’ met een door Lucio geleid orkest.
‘Dandy’ Lucio Demare (solo) canta Agustín Irusta 1928 beluister ‘Adiós al piano’ instrumentaal, Trio Argentino 1934 beluister
Het trio maakte twee succesvolle tournees door Latijns Amerika, keerden naar Europa terug om zich in 1936 definitief in Buenos Aires te vestigen. Net als zijn broer ging Lucio in cinemazalen spelen. Dit werk wisselde hij af met sporadische optredens van het Trio Argentina. Met Francisco Canaro werkte hij nog samen in de komedie ‘Mal de amores’ en ook als pianist in diens orkest.
In 1938 vormde hij een eigen ensemble samen met Elvino Vardaro. Voor Radio Belgrano traden ze op met Juan Carlos Miranda als zanger.
Eind jaren ’30 vervolgde hij zijn carrière als orkestleider met verschillende zangers: Juan Carlos Miranda (1938-1942), Roberto Arrieta (1942), Raúl Berón (1943) en Horacio Quintana (1944-1945) en nog anderen.
’Telón’ canta Juan Carlos Miranda 1938 beluister ’No nos veremos más’ (V) canta Raúl Berón 1943 beluister ‘Luna’ (Candombe) canta Raúl Berón 1943 beluister ’Solamente ella’ canta Horacio Quintana 1944 beluister ‘Más álla de mi rencor’ canta Carlos Bernal 1945 beluister
Demare’s orkest was succesvol maar zelf was hij niet commercieel ingesteld. Minder dan 100 nummers zijn op plaat gezet. Vanaf de jaren ’50 spitste hij zich meer op solowerk toe, soms in gezelschap van Ciriaco Ortiz of Máximo Mori in nachtclubs.
‘Humildad’ pianosolo 1953 beluister ‘Mañanitas de Montmartre’ pianosolo beluister
In 1936 schreef Demare muziek voor de film ‘Ya tiene comisario el pueblo’. Hij werkte daarvoor samen met Francisco Canaro en diens productiehuis. Zijn broer Lucas werd dikwijls ingehaald als regisseur onder meer voor ’Dos amigos y un amor’. Lucio bleef muziek componeren voor de film, waaronder ‘Prisioneros de la tierra’ en Lucas regisseerde in 1942 ‘El viejo Hucha’ waarin Lucio’s bekende tango ‘Malena’ in première ging. Hetzelfde jaar componeerde Lucio muziek voor ‘La guerra gaucha’ die zijn broer regisseerde. Het script voor deze film schreven Homero Manzi en Ulyses Petit de Murat. De film won verschillende prijzen en wordt als een van de beste Argentijnse films ooit beschouwd. Tot 1971 bleef hij soundtracks voor films maken met verschillende regisseurs, maar meestal met zijn broer.
Zijn vroege werk wordt vaak vergeleken met dat van Juan Carlos Cobián en Enrique Delfino. Hun “tango romanza” bereikte met Francisco De Caro een hoogtepunt en raakte bekend dankzij Lucio Demare en Joaquín Mauricio Mora. ‘Mañanitas de Montmartre’ , ‘Capricho de amor’ en ‘Dandy’ componeerde hij tussen 1926 en 1932 en kenmerken zich door hun verheven lyriek en melodische rijkdom.
Later in de jaren ’40 componeerde hij een hele reeks nummers op verzen van Homero Manzi: ‘Telón’ , ‘Mañana zarpa un barco’ , ‘Malena’ , ‘Negra María‘ , ‘Solamente ella’ en ‘Tal vez será mi alcohol’ die de tango van de jaren veertig schetsen. Demare zei dat Manzi gedichten bedacht door eerst de titel te kiezen en dan met de tekst verder te gaan. Zelf vond Lucio dat hij een schrijvende musicus was. Toen Manzi hem de tekst van ‘Malena’ bezorgde, schreef Demare er op café muziek in een kwartier tijd voor, zonder één woord te veranderen.
Lucio Demare componeerde meestal op basis van geschreven teksten. In 1931 stond hij tijdens een slapeloze nacht op. Hij snuisterde wat tussen boeken toen hij ‘Por el camino adelante’ van Joaquín Dicenta vond. Hij zette er muziek op en het nummer werd in Spanje een hit. Alle nummers van de beluisterlinks op deze pagina zijn door Demare gecomponeerd.
’Negra María’ (Candombe) canta Juan Carlos Miranda 1941 beluister ‘Malena’ tekst Homero Manzi, orquesta canta Juan Carlos Miranda 1942 beluister ‘Tal vez será mi alcohol / Tal vez será tu voz’ canta Raúl Berón 1943 beluister
Lijst composities Lucio Demare op volgende bladzijde.
Dichter, tekstschrijver, journalist, politicus, scenarist en filmregisseur. Geboren 1 november 1907 (Añatuya, Santiago del Estero) als Manzione, Homero Nicolás. Bijnamen: Arauco en Barbeta. Overleden 3 mei 1951 (Buenos Aires)
Homero Nicolás Manzione, later Manzi genoemd, werd in 1907 als vijfde van negen kinderen geboren. Zijn moeder Ángela Prestera was Uruguayaanse en vader Luis Manzione een bescheiden Argentijns landeigenaar.
In zijn jongste jaren groeide hij in Añatuya op, een stad in de provincie Santiago del Estero [1]. Negen jaar oud nam zijn moeder hem mee naar Buenos Aires terwijl zijn vader in Añatuya bleef. Enkel zijn vakantie bracht hij nog in zijn geboortestad door. Homero ging met een van zijn broers op internaat in de wijk Pompeya en raakte vertrouwd met de cultuur van de buitenwijken. In onder meer ‘Barrio de tango’ en ’Sur’ kwam dat duidelijk tot uiting.
Niettemin benadrukte Manzi zijn verbondenheid met zijn geboortestreek en haar inlandse bevolking. Soms ondertekende hij zijn werk met het pseudoniem Arauco [2]. Op zeer jonge leeftijd sloot hij zich bij de Unión Cívica Radical [3] aan. Zijn verblijf in Pompeya inspireerde hem in zijn latere tangoteksten. Hij was ook een fanatieke fan van Club Atlético Huracán, een sport- en voetbalclub in de buurt.
Op 24-jarige leeftijd trouwde hij met Casilda Iñiguez. In maart 1933 kregen ze een zoon, Acho.
[1] en [3]
[1] Santiago del Estero met gelijknamige hoofdstad is een van de 23 provincies van Argentinië, gelegen in het noorden van het land. [2] Arauco verwijst naar het rebelse karakter van de oorspronkelijke bevolkingsgroep, de Mapuche. [3] De Unión Cívica Radical (UCR) is een politieke partij in Argentinië die op 26 juni 1891 werd opgericht door Leandro N. Alem. In de loop van haar geschiedenis heeft zij verschillende gedaanten en breuken gehad en heeft zij het land 10 presidenten geleverd. De UCR bracht groepen samen met verschillende radicale ideologieën.
Theater
Als tiener regisseerde en acteerde hij in plaatselijke theaters maar schreef er ook liedjesteksten voor. De eerste tekst die bewaard is gebleven ‘¿Por qué no me besas?’ schreef hij in 1922.
‘Porque no me besas’ (V) Ignacio Corsini met gitaarbegeleiding 1926 beluister
In 1926 raakte hij bevriend met pianist-componist Sebastián Piana en Cátulo Castillo [3], een andere opmerkelijke schrijver en componist. Door hun invloed, en vooral van schrijver José González Castillo [4], vader van Cátulo, legde hij zich op literatuur toe. Allemaal waren ze lid van de Grupo de Boedo, in de jaren ’20 een informele avant-garde kunstenaarsgroep die werd gekenmerkt door zijn sociale thema’s en linkse ideeën.
Cátulo Castillo, Homero Manzi, Sebastián Piana en Pedro Maffia
Na een korte carriére in de journalistiek werkte Manzi tot 1930 als leraar literatuur. Wegens zijn militante steun aan de ten val gebrachte Hipólito Yrigoyen die opkwam voor de armen, en zijn activistische rol bij de Universitaire Hervorming werd hij door de regering voor kort gevangen gezet en als leraar ontheven. Van toen af wijdde hij zich volledig aan de kunst.
[3] en [4]
[3] Cátulo Castillo geboren als González Castillo, Ovidio Cátulo 1906 (Buenos Aires) – overleden 1975 (Buenos Aires) was een bekende Argentijnse tangodichter, orkestleider, docent en componist. Hij was componist van de beroemde tango’s: ‘Organito de la tarde’ en ‘El aguacero’ met teksten van José González Castillo, zijn vader. Hij was ook bokser. [4] José González Castillo alias Juan de León geboren 1885 (Rosario, Arg.) – overleden 1937 (Buenos Aires) was toneelschrijver, theaterregisseur, filmlibrettist en tangotekstschrijver onder meer van ‘Griseta’. Cátulo Castillo was zijn zoon.
Homero Manzi verliet in 1935 de Unión Cívica Radical en richtte mee het FORJA [5] op, een beweging die ijverde tegen de invloed van het internationale kapitaal. Manzi bekritiseerde het regeringsbeleid tijdens de Década Infame [6] en zei over zijn geboortestreek dat Santiago del Estero geen arme provincie was, maar een verarmde provincie. Zijn acties leverden hem verbanning van de rechtenfaculteit op. Na de Década Infame kwam Juan Perón aan de macht en Manzi zwichtte voor het diens nationalistisch populisme en nam afstand van het radicalisme. Hij deed in 1947 een toespraak op Radio Belgrano met als titel “Tablas de sangre del Radicalismo”.
[5] en [6]
[5] FORJA: Fuerza de Orientación Radical de la Joven Argentina, een beweging die pleitte voor een terugkeer naar de federalistische principes van de grondwet, en tegen de belangen van het internationale kapitaal. [6] de Década Infama begon op 6 september 1930 met de militaire staatsgreep die de radicale president Hipólito Yrigoyen ten val bracht, er vonden tussenin verkiezingen maar er was veel corruptie. De periode eindigde in 1943 met de militaire staatsgreep die de conservatieve president Ramón Castillo ten val bracht.
Homero Manzi en tango
Hij schreef teksten voor muziek van de meest uiteenlopende componisten uitgevoerd door diverse orkesten en zangers. Hij was zeer goed bevriend met Aníbal Troilo, samen ontwierpen ze een 5-tal nummers onder meer ‘Barrio de tango‘ , ‘Romance de barrio‘ (V) en ‘Sur’ .
De tango ‘Malena’, met muziek van Lucio Demare werd ook een groot succes.
Met zijn zoon Acho bedacht hij in 1948 ‘El último organito’. Hij schreef ook nieuwe teksten op de tangowalsen ‘Desde el Alma’ van Rosita Melo en ’Frou frou’ van Henri Chateau.
Maar zowat een derde van zijn tangoteksten zijn geschreven op muziek van Sebastián Piana.
Piana – Manzi
De folkloristische genres stimuleerden hem, en samen met Sebastián Piana bracht hij het kwijnende milonga-genre weer onder de aandacht. Hun ‘Milonga sentimental’ (1931) betekende de vernieuwing van het genre. Manzi voegde daar een poëtisch hoogwaardige tekst aan toe. Het nummer werd door de toen populaire Carlos Gardel opgenomen. Er volgden er nog zoals ‘Milonga del novecientos‘ (1933), ‘Milonga triste‘ (1936) en ‘Milonga de los fortines‘ (1937). Maar het stopte niet met milonga’s, de walsen ‘Esquinas porteñas’ , ‘Paisaje’ en de tango ‘El pescante’ waren ook van hun hand.
Censuur van de dictatuur
In 1943 voerde de militaire dictatuur een censuur op het lunfardo in. Ook alle referenties naar dronkenschap, amoreel of negatief taalgebruik werden verboden. De tango ‘Tal vez será mi alcohol’ , in 1943 door Lucio Demare gecomponeerd en opgenomen, veranderde Manzi in ‘Tal vez será su voz’. De tekst paste hij aan zodat de hoofdpersoon niet langer het meisje was dat tot in de vroege uurtjes in het cabaret werkte. De beperkingen gingen door toen de regering van generaal Juan Perón in 1946 aantrad. In 1949 vroegen de directeuren van SADAIC [7] waaronder Manzi tevergeefs bij de bevoegde instanties ze op te heffen. Op audiëntie bij Perón beweerde deze laatste niet op de hoogte te zijn van het bestaan van de richtlijnen. Er kwam een compromis. De auteursvereniging en de autoriteiten kwamen een lijst van populaire liedjes overeen die niet op de radio mochten komen.
[7]
[7] SADIAC of Sociedad Argentina de Autores y Compositores de Música. Auteursrechtenvereniging, bij ons SABAM.
Homero Manzi in de filmwereld
Eind jaren ’30 waagde hij zich aan de cinema. Hij schreef verschillende scenario’s waaronder ‘Nobleza gaucha’ (1937), een bewerking van een van de succesvolste stomme films in de geschiedenis van de Argentijnse cinema. Er volgden nog tientallen scenario’s onder meer van ‘Todo un hombre’ (1943), ‘Donde mueren las palabras’ (1946), Rosa de América (1946) en ‘Escuela de campeones’ (1950).
In samenwerking met Ulyses Petit de Murat bewerkte hij de roman ‘La guerra gaucha’ van Leopoldo Lugones, die Lucas Demare [8] in 1942 onder dezelfde naam regisseerde. Dat zelfde jaar richtte hij samen met Petrone, Demare, Sebastián Chiola en producent García Smith het productiebedrijf Artistas Argentinos Asociados op, een van de pijlers van de nationale cinematografie werd. In 1948 regisseerde hij ‘Pobre mi madre querida’ en in 1950 ‘El último payador’, gebaseerd op zijn eigen script.
Tegen die tijd was hij echter ernstig ziek. Hij bleef schrijven en werkte vooral samen met Aníbal Troilo. Kort voor zijn dood schreef hij op verzoek van Hugo del Carril ‘Payada para Perón’ en ‘Payada para Evita’. Op 3 mei 1951 stierf hij in Buenos Aires.
[8]
[8] Lucas Demare niet de componist Lucio Demare
Eerbetoon aan Homero Manzi
‘A Homero’ gecomponeerd door Aníbal Troilo met tekst van Cátulo Castillo, hier uitgevoerd door het orkest van Troilo, gezongen door Roberto Goyeneche 1961 beluister
Veel scholen, culturele centra en straten in Argentinië dragen zijn naam. Verscheidene monumenten werden ter ere van hem opgericht.
Beeld in het centrum van zijn geboortestad Añatuya
De documentaire ‘Homero Manzi, un poeta en la tormenta’ , geregisseerd door Eduardo Spagnuolo, geeft een beeld van het leven van de dichter. Bekijk hier deel 1, linken naar de andere delen op deze website.
Violist, orkestleider en componist. Geboren als Gobbi, Alfredo Julio Floro 14 mei 1912 (Parijs)- bijnaam: El Violín Romántico Del Tango. Overleden 21 mei 1965 (Buenos Aires)
Alfredo Gobbi werd in Parijs geboren waar zijn ouders op dat moment op tournee waren en hem inschreven op het Uruguayaans consulaat. Flora Rodríguez [1] en Alfredo Eusebio Gobbi [2] vormden samen het variëté-gezelschap Los Gobbi. In zijn eerste levensjaar vestigde de familie zich in Buenos Aires (wijk Villa Ortúzar) waar hij zijn jeugd doorbracht en werkzaam was als krantenjongen. Zijn peter was muzikant Ángel Villoldo [3].
[1] – [3]
[1] Flora (Hortensia) Rodríguez geboren in 1883 (Chili) en overleden 22 juli 1952. Zij huwde met Alfredo Eusebio Gobbi en was zangeres en actrice van het theatergezelschap Los Gobbi. Zij was de moeder van Alfredo Gobbi (hijo). [2] Alfredo Eusebio Gobbi (Chiapapietra) geboren 5 februari 1877 (Paysandú, Uruguay) en overleden 25 januari 1938. Hij was zanger, gitarist, acteur, danser en componist. Hij had verschillende bijnamen: Gaucho Alegría, Gobbino 77 en Campos. [3] Ángel (Gregorio) Villoldo (Arroyo) alias Fray Pimiento, geboren op 16 februari 1861 (Buenos Aires) – overleden 14 oktober 1919 (Buenos Aires), was componist en tekstschrijver. Hij was een belangrijk figuur in de ontwikkeling van de Argentijnse tango.
Alfredo Gobbi begon van jongsaf piano te leren en studeerde viool aan het conservatorium. Hij werd fan van Julio De Caro en op 13-jarige leeftijd debuteerde hij in een bar in Chacarita met een trio samen met vriend pianist Orlando Goñi en bandoneonist Domingo Triguero.
In 1926 componeerde hij ‘Perro fiel’ zijn eerste tango. Later maakte Gobbi deel uit van het orkest van het Teatro Nuevo onder leiding van Antonio Lozzi en speelde hij ook bij andere orkesten zoals dat van Juan Maglio en Roberto Firpo. Hij trad in 1930 toe tot het Sexteto Vardaro-Pugliese met daarin Aníbal Troilo. Twee jaar later vormde hij voor een korte tijd zijn eigen sextet met pianist Orlando Goñi en later Osvaldo Pugliese en datzelfde jaar trad hij tot het Sexteto Manuel Buzón toe. Goñi en Troilo waren er ook van de partij. In 1935 werd hij eerste violist in het orkest van Pedro Laurenz.
Alfredo Gobbi stelde in 1942 zijn eerste orkest samen en debuteerde ermee in het fameuze cabaret Sans Souci. In 1945 kwam zijn orkest voor het eerst op de radio. Het duurde tot 16 mei 1947 alvorens hij zijn eerste plaatopname maakte met ‘La Viruta’ en de tangowals ‘La entrerriana’ beide gecomponeerd door zijn vader. Met platenmaatschappij RCA-Victor werkte hij tot in 1957 samen. Naast het dirigeren en zelf spelen was Gobbi ook arrangeur.
‘La entreriana’ (V) cantan Carlos Heredia en Hugo Soler 1947-05-16 beluister ‘La viruta’ instrumentaal 1947-05-16 beluister
Zijn muzikale stijl leek aanvankelijk op die van Carlos Di Sarli zoals blijkt uit de opnamen van de tango ‘La viruta’ in 1943 door Di Sarli en in 1947 door Gobbi. Uiteindelijk evolueerde zijn stijl naar die van Julio de Caro.
Hoewel Gobbi minder lang van een academische opleiding had genoten dan de Caro kon hij de meeste tango-effecten die laatstgenoemde op zijn viool gebruikte, toepassen en verbeteren.
Alfredo Gobbi stierf amper 53 jaar oud, op 21 mei 1965. Zijn buitenissige levensstijl werd hem fataal.
De piano bleef een belangrijke rol spelen want hij speelde soms solo in cafés en componeerde er ook zijn nummers op. Hier beperk ik mij tot de tango’s die hij zelf heeft opgenomen.
‘A Orlando Goñi’ instrumentaal (als eerbetoon aan zijn vriend) 1949-03-24 beluister ‘El Andariego’ instrumentaal (als eerbetoon aan zijn vader) 1951-06-27 beluister ’Tu angustia y mi dolor’ tekst Julio Camilloni, canta Jorge Maciel 1953-04-22 beluister ‘Cuatro novias’ tekst Valentín Vergara en Roberto Salinas, canta Tito Landó 1954-06-22 beluister ‘A mis manos’ (M) tekst Julio Camilloni, cantor estrella Alfredo Del Río 1955-03-28 beluister ‘Camandulaje’ instrumentaal 1955-06-13 beluister ‘Un tango para Chaplín’ tekst van Bartolomé Bernardo Salas, cantor estrella Alfredo Del Río beluister ‘Mensajera’ (V) tekst van Julio Camilloni, cantor estrella Tito Landó 1957-04-16 beluister
Aníbal Troilo die goed bevriend was met Gobbi droeg zijn tango ‘Milonguero triste’ aan hem op. Hij bracht het de eerste keer vier maanden voor Gobbi’s overlijden uit en nog eens in 1969.
Aníbal Troilo met zijn orkest 1965-01-65 beluister Aníbal Troilo met zijn kwartet 1969-07-30 beluister
Anderen eerden hem ook. Astor Piazzolla noemde hem zelfs in een interview “el padre de todos nosotros”.
‘A Don Alfredo Gobbi’ gecomponeerd door Eduardo Rovira en uitgevoerd met een van zijn trio’s 1968 beluister ‘Retrato d’ Alfredo Gobbi’ gecomponeerd door Astor Piazzolla, live met diens kwintet in 1970 beluister
‘Gobbi’ gedicht (lunfardo) van Héctor Chaponick lees
Bandoneonspeler, componist en orkestleider. Geboren 5 mei 1897 Fresedo, Osvaldo Nicolás (Buenos Aires) – bijnaam: El Pibe de La Paternal. Overleden 18 november 1984 (Martínez, prov. Buenos Aires).
Osvaldo Fresedo was de zoon van Clotilde García en Nicolas Fresedo, een welstellend commersant. Zijn moeder gaf hem de eerste muziek- en pianolessen hopend dat hij klassieke muziek ging spelen. Alhoewel ze rijk waren, ging de familie op Osvaldo’s tiende in de wijk La Paternal, een eenvoudige volkswijk wonen. Daar raakte hij gepassioneerd door de bandoneon en leerde het instrument bespelen. Hij zou later een heel traject afleggen en voor meer dan 1250 opnamen gespreid over 63 jaren instaan.
In 1912 maakte hij zijn debuut in korte broek, samen met zijn oudere broer, violist Emilio en een gitarist. Ze traden op feestjes en in café’s in de buurt op waar hij zijn bijnaam El Pibe de La Paternal kreeg. Hij speelde in verschillende ensembles, meestal trio’s met onder anderen violist Francisco Canaro, contrabassist Leopoldo Thompson en gitarist José Ricardo (die later nog Carlos Gardel begeleidde).
‘Amoniaco’ Orquesta Típica V. Loduca (a dos bandoneones: Loduca – Fresedo) 1917 beluister
Osvaldo Fresedo speelde in 1917 in een groot carnavalsorkest van Roberto Firpo en Francisco Canaro. Het jaar erop richtte hij zijn eerste eigen kwintet op met violisten Julio De Caro en Juan Koller, pianist José María Rizzuti en contrabassist Hugo Ricardo Baralis. Wat later kwam bandoneonspeler Pedro Maffia ook bij hem spelen.
Platenmaatschappij Victor bood bij gebrek aan opnamestudio’s Fresedo aan om in New York te gaan werken. In 1921 reisde Fresedo samen met violist Tito Roccatagliata en pianist Enrique Delfino erheen om samen met lokale muzikanten een 50-tal nummers onder de naam Orquesta Típica Select op te nemen. Bandoneonist Pedro Polito nam tijdelijk de leiding over van het sextet dat “thuis” bleef.
Bij zijn terugkeer naar Buenos Aires hervormde hij zijn sextet en werd zijn karakteristieke elegante stijl herkenbaar. De bezetting zou voortdurend veranderen en uitbreiden. Begin jaren ’20 was Fresedo samen met andere jonge musici zoals Julio De Caro en Juan Carlos Cobián een vernieuwer van de tango. Zijn stijl werd verfijnder en dat luidde het tijdperk van de Guardia Nueva [1] in.
Carlos Gardel nam met hem twee nummers op: ‘Perdón, viejita’ en ‘Fea’. ‘Fea’ Carlos Gardel met orkest van Osvaldo Fresedo 1925 beluister
Osvaldo Fresedo was populair bij de hogere klasse door zijn delicate melodieuze muziek. Bovendien vermeed hij Lunfardo, de volkstaal. Zo bracht hij de tango op hun galafeestjes. In 1927 hield hij wel tot 5 ensembles draaiende en moest voortdurend voyageren tussen de verschillende locaties om overal acte de présence te geven. Een van die orkesten werd gedirigeerd door Carlos Di Sarli, in een ander speelde bandoneonist Miguel Caló. Zowel Di Sarli als Caló lieten zich door Fresedo inspireren en boekten later succes met hun eigen orkest.
Foto: Osvaldo Fresedo en Francisco Canaro (staand), José Razzano, Aníbal Troilo en Enrique Santos Discépolo (zittend)
[1]
[1] De Guardia Nueva was een periode van vernieuwing rond de jaren ’20. Het is de intrede van de tango-cancion met Carlos Gardel als voorbeeld. De tango werd verfijnder. De musici waren in tegenstelling tot vroeger academisch opgeleid. Mede door radio en gesproken film werd de tango internationaal bekend. Het zal leiden tot De Gouden Jaren.
Osvaldo Fresedo reisde eind jaren ’20 naar Parijs en New York. Op vraag van radiostation NBC ging hij in 1934 voor de derde maal naar New York, deze keer zonder muzikanten om er the New York Philharmonic Orchestra op bandoneon te begeleiden. Het jaar daarop voegde hij vibrafoon, harp en drums aan zijn orkest toe. Hij had al met drums en sax geëxperimenteerd en zou nog andere instrumenten introduceren. Osvaldo trad in november 1935 bij de opening van Radio El Mundo (LR1) op. De bandoneon ging in die periode aan de kant zodat hij zich volledig op het dirigeerwerk kon richten.
‘Cordobesita’ canta Roberto Ray 1933 beluister ‘Sueño azul’ canta Roberto Ray 1937 beluister ‘Por qué’ canta Oscar Serpa 1943 beluister ‘Trenzas de ocho’ canta Carlos Barrio 1955 beluister
Het orkest werd almaar groter en heel wat topmusici passeerden zoals bandoneonspeler Luis Petrucelli en violisten Elvino Vardaro en Enrique Francini. Fresedo vond zangers die pasten bij zijn stijl, onder anderen Roberto Ray, Ricardo Ruiz, Oscar Serpa, Osvaldo Cordó, Armando Garrido en Héctor Pacheco.
Na gezondheidsproblemen stopt Osvaldo Fresedo in 1970 met zijn orkest maar keert in 1979 toch nog terug naar de studio met maar liefst 24 muzikanten. Roberto Pansera die in 1950 als 18-jarige in zijn orkest kwam spelen, werd de arrangeur.
Carlos Di Sarli componeerde in 1926 ’Milonguero viejo’ met tekst van Enrique Carrera Sotelo. Di Sarli zette het nummer instrumentaal 4 keer op plaat: in 1940, 1944, 1951 en 1955. Gezongen versies zijn er van Osvaldo Fresedo zelf met Ernesto Famá en Juan Maglio met Carlos Viván.
‘Milonguero viejo’ Osvaldo Fresedo canta Ernesto Famá 1928 beluister ‘Milonguero viejo’ Juan Maglio canta Carlos Viván beluister
Violist, orkestleider, componist en acteur. Geboren De Caro, julio 11 december 1899 (Buenos Aires) - pseudoniem: José Julián. Overleden 11 maart 1980 (Mar del Plata)
In de jaren ’10 van het vorige decennium begonnen grote scheppers zoals Eduardo Arolas [1] en Roberto Firpo [2] de primitieve tango te hervormen. Juan Carlos Cobián [3] en Enrique Delfino [4] brachten op hun beurt meer melodie in de tango. Violist Julio De Caro introduceert vanaf 1924 met zijn sextet een nieuwe stijl die een invloed zal hebben op de verruiming van de tango.
Julio De Caro was de tweede van twaalf kinderen. Zijn moeder was zangeres Matilde Ricciardi Villari en zijn vader José beheerde een conservatorium en bezat een winkel voor partituren en instrumenten.
[1] – [4]
[1] Eduardo Arolas geboren als Arolas, Lorenzo 24 februari 1892 (Buenos Aires) – overleden 29 september 1924 (Parijs). Hij was bandoneonspeler, orkestleider en componist. Zijn bijnaam was El Tigre del Bandoneón. Hij componeerde onder meer ‘Derecho viejo’ en ‘El Marne’. [2] Roberto Firpo geboren 10 mei 1884 (Las Flores, Arg.) – overleden 14 juni1969 (Buenos Aires) was pianist, orkestleider en componist van onder meer ‘Alma de bohemio en ‘El amanecer’. Hij herschreef ‘La cumparsita’ tot zijn huidige vorm. Hij nam meer dan 3000 nummers op. [3] Juan Carlos Cobián alias Goubián of El Aristócrata del Tango geboren 31 mei 1896 (Pigué, Arg.) – overleden 10 december 1953 (Buenos Aires). Hij was pianist, orkestleider, componist van onder meer ’Nostalgias’ , ‘Shusheta’ en ‘El motivo’. [4] Enrique Delfino geboren als Delfino, Enrique Pedro 15 november 1895 (Buenos Aires) – overleden 10 januari 1967 (Buenos Aires). Hij was pianist, orkestleider, componist en komiek. Zijn bijnamen waren Delfy, Rock en Dreyfus. Hij componeerde filmmuziek en tientallen tangos onder meer ‘Re fa si’ en ‘Milonguita’
Julio De Caro leerde aanvankelijk piano spelen maar zijn interesse ging meer uit naar het instrument van zijn broer Francisco, de viool. Uiteindelijk wisselden ze van instrument. Van hun vader moesten ze zich met ernstige muziek bezighouden en niet met de populaire tango. De broers gaven echter de voorkeur aan muziek van maestros zoals Roberto Firpo, Eduardo Arolas en Juan Carlos Cobián.
Op een familiebijeenkomst speelde Julio toch enkele tango’s tot groot ongenoegen van zijn vader. 17 jaar oud deed Julio stiekem auditie bij Roberto Firpo en voor de gelegenheid had hij een lange broek aangetrokken. Hij voerde ‘La cumparsita’ met pizzicato’s in een delicate cadans op waarmee hij veel bewondering oogstte. Hij speelde ook enkele weken zonder medeweten van zijn vader bij Ricardo Brignolo.
Julio ontmoette ook Eduardo Arolas, alias El Tigre del Bandoneón. Onder de indruk van zijn talent vroeg Arolas vervolgens Julio’s vader toestemming om bij hem te komen werken. Het antwoord was radicaal: zijn zoon zou geen tango spelen maar dokter worden.
De Broers De Caro
Julio verwaarloosde zijn studies echter om zich enkel nog met muziek bezig te houden. Toen zette zijn vader hem definitief buiten. Zijn broer Francisco liet het zo ver niet komen en vertrok zelf.
Eduardo Arolas pikte hem van de straat op en bood onderdak. Julio speelde een tijdje in diens kwintet tot dit werd ontbonden. Julio speelde nog bij veel andere ensembles zoals dat van Osvaldo Fresedo (1918 tot 1921) waar hij Pedro Maffia ontmoette. In 1922 ging hij naar Montevideo in het orkest van Minotto Di Cicco spelen, waar zijn broer Francisco al pianist was. Voor de eerste maal werkten de broers in een professionele groep samen en werden vanaf toen een onafscheidelijk duo. In 1923, terug in Buenos Aires, vervoegde hij zich bij het sexteto van pianist Juan Carlos Cobián. Ze brachten onder anderen ‘La machona’ , ‘Canta’ en ‘ La confesión’ uit, nummers door Julio gecomponeerd.
‘La machona’ sexteto Juan Carlos Cobián 1923 beluister ‘La confesión’ sexteto Juan Carlos Cobián 1923 beluister
In december 1923 kreeg zijn broer Francisco een aanbod om op eindejaarsfeesten te spelen in residenties van de hogere klasse, voor 800 pesos per muzikant wat een maandloon was in die tijd. Cobián had zijn sextet ondertussen ontbonden om naar de VS te trekken; met sommige muzikanten en Francisco vormde Julio toen een nieuw ensemble. De broers Julio, Emilio en Francisco, bandoneonisten Pedro Maffia en Luis Petrucelli vormden een kwintet, en contrabassist Leopoldo Thompson sloot later aan. Aanvankelijk had het ensemble geen specifieke naam. De optredens waren succesvol en de muzikanten piekfijn uitgedost. De tango werd stilaan ook in de hogere klasse verwelkomd. Hij vormde in 1924 een 20-koppig orkest voor het carnaval in salon ‘L’Aiglon de Florida’. Dat jaar kwam hun eerste plaat uit.
Er kwam een lucratief contract om in Vogue’s Club voor de hogere klasse op te treden. Maffia en Petrucelli gaven echter hun ontslag omdat de club hen als het Orquesta Julio De Caro had aangekondigd. Maffia bleef ten slotte toch omdat hij teveel schulden had. In plaats van Petrucelli kwam Pedro Laurenz. Dat verliep niet van een leien dakje. Laurenz was het niet gewend om als tweede bandoneonist naast een begeesterde Maffia te spelen. Bovendien was de sfeer alles behalve gezellig te noemen want Julio en Maffia spraken nauwelijks met elkaar. Toch vormden de twee bandoneonisten een van de betere bandoneonduos in de tangogeschiedenis. Julio en Maffia herstelden hun relatie en het Sextet nam de naam aan van Orquesta Julio De Caro.
In die jaren begeleidden ze ook stomme films. Het publiek kwam vooral naar die films om hen te horen. ‘Guardia vieja’ , gewijd aan president Marcelo T. de Alvear, werd een groot succes. Halfweg 1925 vertrok Pedro Maffia in alle vriendschap om zijn eigen sextet op te richten. Pedro Laurenz werd eerste bandoneonspeler, versterkt met Armando Biasco.
De buitengewone muzikale vindingrijkheid van de jonge De Caro werd duidelijk toen hij rond 1925 de violofoon begon te gebruiken, een snaarinstrument dat een wat nasale klank gaf aan zijn muziek.
Julio De Caro en zijn groep staken in maart 1931 de oceaan over. Ze deden onder meer Nice, Monte Carlo, Cannes, Turijn en Genève aan. Het orkest verraste het publiek door hun onberispelijke voorkomen en stijlvolle vertolkingen, tot dan ongezien voor Argentijnse gezelschappen. De voorstelling in Turijn werd uitgezonden op de radio. Parijs werd het toppunt van deze tournee met een optreden in de Sorbonne.
Orquesta Típica Julio De Caro
Terug in Buenos Aires (1932) speelden de orkesten minder in bioscopen omwille van de opkomst van de geluidsfilm. Julio herstructureerde zijn sextet tot een orquesta típica en maakte een grote tournee door het land. Onder de nieuwelingen waren bandoneonspeler Aníbal Troilo en zanger Antonio Rodríguez Lesende. Na carnaval 1934 doken financiële geschillen op en vertrokken heel wat muzikanten. Pedro Laurenz begon toen met hen een nieuw orkest. Julio De Caro hervormde zijn groep met hemzelf, violisten Luis Gutiérrez en Mauricio Salovich, bandoneonisten Carlos Marcucci, Romualdo Marcucci, Gabriel Clausi en Félix Lipesker en contrabassist Francisco De Lorenzo.
‘Puede ser’ Julio De Caro estribillista Pedro Lauga 1935 beluister ‘Virundela’ Julio De Caro estribillista Pedro Lauga 1935 beluister
In 1935 speelde hij met een groot orkest voor carnaval in theater Colón. Na een van deze matinees stonden zijn ouders hem op te wachten en vond een hereniging plaats.
In de dertiger jaren vormde hij verschillende ensembles, onder meer het Orquesta Melódica Internacional met een variëteit aan instrumenten.
Julio De Caro was ook actief in de filmwereld. Hij deed de muzikale begeleiding van ‘Las luces de Buenos Aires’ met Carlos Gardel in de hoofdrol. Zelf acteerde hij in ‘La barra de Taponazo’ (1932), ‘Así es el tango’ (1937) en ‘Petróleo’ (1940). Hij componeerde de muziek voor ‘Murió el sargento Laprida’ (1937). Hij komt ook aan bod in ‘El canto cuenta su historia’ (1976).
‘Fuego’ Orquesta Melódica Internacional canta Pedro Lauga fragment uit de film ‘Murió el Sargento Laprida’ 1937
Hij debuteerde met ‘Mala pinta’, in samenwerking met zijn broer Francisco. Andere kunstwerkjes volgden: ‘Boedo’ , ‘La rayuela’ , ‘Buen amigo’ , ‘El monito’ , ‘El malevo’ , ‘Tierra querida’ , ‘Guardia vieja’ , ‘Todo corazón’ , ‘Copacabana’ , ’El Arranque’ … Osvaldo Pugliese bracht eigen versies uit van verscheidene van deze nummers.
Hoewel hij in de jaren 20 toonaangevend was voor de andere orkesten, slaagde hij er niet in de snelle evolutie van de jaren 40 te volgen. Op milongas zijn zijn uitvoeringen zelden te horen.
In 1954 stopte hij gelijk met zijn broer Francisco zijn artistieke activiteiten. Hij componeerde nog op vraag van Ben Molar, een producer-manager, nog de tango ‘El silbido en el bolsillo’ en in 1975 opnieuw op diens vraag met enkele anderen ‘Los 14 de Julio De Caro’. ‘El silbido en el bolsillo’ orq. Alberto di Paulo canta Enrique Dumas beluister
Julio De Caro heeft de tango mee gevormd zoals hij toen was, dan spreken we over de Guardia Nueva. Zijn invloed op andere muzikanten was groter dan de aanvaarding door het publiek.
In 1977 werd 11 december uitgeroepen tot Día Nacional del Tango omdat op die datum Carlos Gardel en Julio geboren werden. Op 78-jarige leeftijd kreeg hij een eerbetoon met medewerking van de orkesten en zangers van die tijd. Het was de laatste keer dat hij op een podium verscheen.
‘Decariando’ Orquesta Joaquín Do Reyes 1961 beluister ‘Decarísimo’ componist Astor Piazolla uitvoering met zijn kwintet 1961 beluister ‘A Don Julio De Caro’ componisten Ernesto Baffa en Luis Stazo, uitvoering Baffa en Tito Reyes met orkest beluister
Bandoneonist, orkestleider, componist, filmster en leraar. Geboren 28 augustus 1899 Maffia, Pedro Mario (Buenos Aires) - bijnaam ‘El Pibe de Flores’. Overleden 16 oktober 1967 (Buenos Aires)
Pedro Maffia werd geboren in de wijk Balvanera als zoon van Angelo V. Maffia en Luisa Spinelli, immigranten uit Italië. Hij had een moeilijke jeugd in armoede en met een agressieve vader. Hij liep dan ook van thuis weg om in de stad Punta Alta (provincie Buenos Aires) te gaan leven.
Maffia leerde aanvankelijk piano maar de bandoneon werd zijn instrument. De bandoneon was met migranten mee naar Buenos Aires gekomen maar leraren waren er niet. Muzikanten moesten dus zelf uitzoeken hoe ermee om te gaan. Zo ontwikkelde Maffia zelf een methode om te spelen en later te doceren. In 1954 werd hij professor aan het Manuel de Falla Conservatorium van Buenos Aires.
Pedro was een pionier, niet alleen door a cappella te spelen maar ook door delen van de vioolpartij mee te nemen. Hij had een rustige stijl waarbij hij de balg nauwelijks bewoog, zonder bruuske bewegingen, de klassieke waaierbeweging vermijdend.
Zijn invloed op andere bandoneonisten bleef bij het grote publiek onopgemerkt. Hij vernieuwde de Guardia Vieja [1] door de bandoneon volwaardig aan de melodie te laten deelnemen in plaats van enkel als ritmische ondersteuning te dienen.
’Taconeando’ zang van Francisco Fiorentino 1931-06-07 beluister
Pedro Maffia was een graag gezien man. Hij ging vaak op café en restaurant, had er vrienden van verschillend allooi. Zo maakte hij deel uit van de beroemde Grupo de Boedo met onder meer dichters José González Castillo [2] en Cátulo Castillo [3], muzikanten Sebastián Piana, Pedro Laurenz en duizendpoot Juan Francisco Giacobbe [4].
[1] – [5]
[1] De Guardia Vieja is de periode (eind 19de begin 20ste eeuw) waarin de Argentijnse tango zijn eigen identiteit verwierf en begon door professionele muzikanten beoefend te worden. [2] José González Castillo alias Juan de León geboren 25 januari 1885 (Rosario, Arg.) - overleden 22 oktober 1937 (Buenos Aires) was toneelschrijver, theaterregisseur, filmlibrettist en tangotekstschrijver onder meer van ‘Griseta’. Cátulo Castillo was zijn zoon. [3] Cátulo Castillo geboren als González Castillo, Ovidio Cátulo 6 augustus 1906 (Buenos Aires) - overleden 19 oktober 1975(Buenos Airers) was een bekende Argentijnse tangodichter, orkestleider, docent en componist. Hij was componist van de beroemde tango's: ‘Organito de la tarde’ en ‘El aguacero’ met teksten van José González Castillo, zijn vader. Hij was ook bokser. [4] Juan Francisco Giacobbe geboren 27 maart 1907 (Buenos Aires) - 31 januari 1990 (Buenos Aires) was een Argentijnse musicoloog, componist, dirigent, toneelschrijver, dichter, filosoof, regisseur, wetenschapper en muziekleraar.
Op zijn 15 ging hij al in cafeetjes spelen. In 1917 hoorde gitarist José Ricardo die met Carlos Gardel samenwerkte hem in Punta Alta spelen en stelde hem vervolgens voor aan Roberto Firpo [6] die hem in zijn sextet opnam. Pedro bleef er enkele jaren maar kon zich niet in Firpo’s stijl vinden. Pedro Maffia speelde een tijdje bij Juan Carlos Cobián [7] tot deze laatste in 1923 zijn groep opdoekte om de ware liefde naar de VS te volgen. Drie muzikanten waaronder Maffia en de broers De Caro vormden later wat het Orquesta Julio De Caro werd. In 1926 verliet hij het ensemble De Caro om zelf een sextet te vormen.
[6] en [7]
[6] Roberto Firpo geboren 10 mei 1884 (Las Flores, Arg.) – overleden 14 juni1969 (Buenos Aires) was pianist, orkestleider en componist van onder meer ‘Alma de bohemio en ‘El amanecer’. Hij herschreef ‘La cumparsita’ tot zijn huidige vorm. Hij nam meer dan 3000 nummers op. [7] Juan Carlos Cobián alias Goubián of El Aristócrata del Tango geboren 31 mei 1896 (Pigué, Arg.) – overleden 10 december 1953 (Buenos Aires). Hij was pianist, orkestleider, componist van onder meer ’Nostalgias’ , ‘Shusheta’ en ‘El motivo’.
Op 1 december 1926 debuteert Pedro Maffia met zijn pas gevormd sextet in Café Colón. Zijn ensemble bestond aanvankelijk uit hemzelf en Alfredo De Campo als bandeonist, violisten Elvino Vardaro en Cayetano Puglisi (later broer Emilio Puglisi, zie foto), pianist Osvaldo Pugliese en contrabasisst Francisco De Lorenzo.
Sexteto Pedro Maffia 1926 Onderaan Elvino Vardaro, Pedro Maffia en Alfredo De Franco, midden Emilio Puglisi en Osvaldo Pugliese en bovenaan Francisco De Lorenzo
Zijn sextet wisselde geregeld van bezetting en in aantal muzikanten. Passeerden de revue: pianisten Osvaldo Pugliese (1926) en Sebastián Piana (1927), bandoneonspeler en estribillista Francisco Fiorentino (later succesvol zanger bij Troilo) en zanger Roberto Maida (later bij Francisco Canaro).
Pedro Maffia bracht 194 nummers op plaat uit. In 1925 nam hij samen met Pedro Laurenz verschillende nummers op waaronder ‘Julián’, alvorens Maffia zijn sextet vormde.
‘Julián’ Pedro Maffia en Pedro Laurenz 1925-07-03 beluister
Maffia was acteur in de films ‘¡Tango!’ (1933), ‘Canillita’ (1936), ‘Sombras porteñas’ (1936), ‘Sinfonía argentina’ (1942) en de kortfilm ‘Fueye querido’ (1966).
Op zijn 15de componeerde hij zijn eerste tango ‘Cornetín’. In totaal schreef hij een 50-tal nummers waarvan een aantal samen met Sebastián Piana.
‘Amurado’ samen met Pedro Laurenz, tekst José Pedro de Grandis, versie in duo met Alfredo De Franco 1927 beluister ‘La Mariposa’ tekst Celodonio Flores, versie met zang van Roberto Maida 1930 beluister
Violist, componist en orkestleider Geboren 26 november 1888 Canaro, Francisco (San José de Mayo, Uruguay) – bijnamen: Pirincho en Pancho Overleden 14 december 1964 (Buenos Aires)
Francisco Canaro was een van de meest populaire tangoartiesten. Van 1916 tot in de gouden jaren van de tango was hij actief met zijn Orquesta Típica maar ook met Quinteto Pirincho en Quinteto Pancho. Zijn werk is op elke milonga te horen.
Raffaella Gatto en Francesco Canaro waren Italianen die naar San José de Mayo in Uruguay immigreerden. Ze kregen vijf zonen waarvan Francisco de oudste was. Allemaal waren het musici en orkestleiders. Rafael was eerst gitarist maar schakelde over op contrabas. Juan speelde bandoneon en componeerde. Humberto was pianist en componist. Mario, de jongste, beoefende verschillende instrumenten en was ook componist. De oudste vier werden in Uruguay geboren, Mario in Argentinië. Francisco liet zich in 1940 nationaliseren tot Argentijn. In Uruguay stond hij bekend als Pirincho, maar in Argentinië noemde ze hem Pancho, de algemene bijnaam voor wie Francisco heet.
Op jonge leeftijd migreerde zijn familie naar Buenos Aires. Ze leefden in een armoedige huurkazerne. Francisco werkte als krantenjongen, van studeren was geen sprake. Later werkte hij zich op en vergaarde succes en rijkdom. “Tiene más plata que Canaro” wilde zeggen dat je stinkend rijk was.
Hij leerde gitaar spelen bij een schoenmaker in de buurt maar het was de viool die hem bekoorde. Bij gebrek aan geld fabriceerde hij er zelf een met een olieblik. Met zijn zelfgemaakte viool ging hij in de buurt spelen en dat bracht genoeg geld om een echte te kopen.
Zijn officiële debuut vond plaats in Ranchos, een afgelegen dorp honderd kilometer van Buenos Aires met een trio. In Buenos Aires ontmoette hij zijn nieuwe buurman bandoneonist Vicente Greco [1]. Canaro zal later de invloed erkennen die Greco op hem had. In 1908 trad hij in concertcafés in de buurt van La Boca op met een trio bestaande uit gitarist Rodolfo Duclós [2] en mandolinespeler Martín Arrivillaga. Zijn naam begon bekendheid te krijgen. Later ging hij met zijn vriend Greco op tournee en scoorde succes. In 1911 sloot hij aan bij het orkest van de gebroeders Greco voor opnames en bleef er tot 1914.
[1] en [2]
[1] Vicente Greco alias Garrote, geboren 5 februari 1888 (Buenos Aires) – overleden 5 oktober 1924 (Buenos Aires). Hij was bandoneonspeler, orkestleider en componist van ondermeer ‘El Flete’ , ‘La viruta’ , ‘Racing Club’ en ‘Rodriguez Peña’. [2] Rodolfo Duclós, geboren 1885 (Argentinië) – overleden 13 april 1942. Hij was gitarist en contrabassist. Hij speelde contrabas bij Miguel Caló en Juan D’Arienzo.
De veelzijdigheid van Canaro
In 1912 componeerde Canaro zijn eerste tango’s ‘Pinta brava’ en ‘Matasanos’. Hij schreef ‘Matasanos’ op verzoek van de studenten geneeskunde die de zogenaamde Bailes del Internado (kostschooldansen) organiseerden. Het was op een van deze bals dat hij voor het eerst de dirigeerstok ter hand nam. Zijn tango-orkest was een van de eerste dat ook bij de bourgeoisie ingang vond. Tango was veeleer een volksvermaak en riep er weerstand op.
‘Pinta brava’ versie met orkest van 1933-05-12 beluister ‘Matasano’ versie van Quinteto Pirincho 1951-12-12 beluister
In navolging van Roberto Firpo richtte hij in 1916 een Sexteto Típico [3] op en nam contrabassist Leopoldo Thompson aan.
Vanaf 1918 vocht hij samen met Francisco Lomuto voor auteursrechten wat in 1935 resulteerde in de oprichting van het SADAIC (onze SABAM).
In 1921 vormde hij samen met Roberto Firpo een orkest met maar liefst 32 muzikanten om het carnaval in Teatro Opera in Buenos Aires te animeren.
Tussen 1923 en 1926 leidde hij een jazzband. ‘Spanish Shawl’ 1926 beluister ‘Fondo negro’ 1926 beluister
In 1924 brengt hij een zanger in, enkel om het refrein te zingen. Zo begon het tijdperk van de estribillistas, de eerste was Roberto Díaz. Datzelfde jaar breidden Roberto Firpo en Francisco Canaro hun bandoneon- en vioolsecties uit. Zo werd het Sexteto Típica [3] een Orquesta Típica [4].
In 1925 ging hij naar Parijs waar de tango in volle groei was. Onder andere orkestleider Manuel Pizarro en zijn broers waren er al. Canaro deed hetzelfde met zijn broers Juan en Rafael, aangevuld door bandoneonist Carlos Marcucci, pianist Fioraventi Di Cicco, violist Agesilao Ferrazzano en drummer Romualdo Lo Moro. Hij had als estribillistas Agustín Irusta en Roberto Fugazot die er een trio vormde met de pianist Lucio Demare. Hij introduceerde in Parijs ook de Argentijnse zangeres Teresita Asprella [5] die in Frankrijk woonde.
Toen hij na twee jaar afwezigheid naar Argentinië terugkeerde, genoten andere goede orkesten de voorkeur van het publiek. Canaro ondernam gewiekst een uitgebreide tournee door het binnenland om zich in alle uithoeken bekend te maken. Toen de radio opkwam, maakte hij er volop gebruik van tot hij de grootste ster in de ether werd. Hoewel andere muzikanten zich hadden ontwikkeld en een persoonlijke stijl hadden ontwikkeld, was de naam Canaro bij iedereen bekend.
Hij componeerde samen met Ivo Pelay (tekstschrijver) ook muzikale comedies. In het theater vond hij tijdens zijn carrière verschillende zangers waar hij tango’s mee opnam. Onder anderen Charlo [6] en Ada Falcón.
[5] en [6]
[5] Teresita Asprella, geboren 17 oktober 1904 (Buenos Aires) – overleden 26 september 1954. Het was een van de enige vrouwen die bijdroegen aan de verspreiding van tango in het oude continent. Ze zong bij verschillende tango-orkesten in Parijs tijdens de jaren ’20. [6] Pérez, Carlos José, geboren 7 juli 1906 (Guatraché, La Pampa) – overleden 30 oktober 1990. Hij werd acteur, zanger en componist.
In de periode voor De Gouden Jaren had de tango succes in het theater. Niet alle vocalisten werkten voor een dansorkest. Een van deze zangeressen was Ada Falcón [7] die ook acteerde voor films. Ze had veel succes, was rijk en onafhankelijk. Francisco Canaro die goed aanvoelde wat er in het publiek leefde, nodigde haar in 1929 uit om met hem opnames te maken. Desondanks Canaro met de Franse Marta Gessaume was getrouwd, begon hij met Ada een romantische relatie. Zij was Canaro’s inspiratie voor de compositie van de wals ‘Yo no sé qué me han hecho tus ojos’. Ada drong aan op Canaro’s scheiding zodat hij met haar zou trouwen. Canaro leek in te stemmen met dit verzoek maar hij raadpleegde zijn advocaat. De helft van zijn geld zou naar zijn vrouw gaan en Canaro dacht niet meer aan scheiden. Ze stopte de samenwerking in 1938 nadat Francisco’s vrouw met een vuurwapen in de opnamestudio verscheen.
‘La morocha’ estribillista Ada Falcón 1929 beluister ‘Yo no sé qué me han hecho tus ojos’ (V) canta Ada Falcón 1930-09-17 beluister
[7]
[7] Falcone, Aída Ada Elsa, geboren 17 augustus 1905 (Buenos Aires) – overleden 4 januari 2004. Ze was een van de belangrijkste tangozangeressen.
Vanaf de jaren 30 speelde hij geen viool meer en hield hij zich vooral bezig met het dirigeren van zijn orkest. Het is moeilijk te zeggen van wanneer zijn orquesta típica werd opgericht. Hij varieerde in de bezetting. Zo gebruikt hij niet alleen piano, bandoneon, viool en contrabas maar ook fluit, klarinet, trompet en orgel. Op de foto hier onder staat een symfonisch orkest aangekondigd maar als je goed kijkt is dit een orquesta típica met een extra bandoneonist.
Ernesto Famá en Roberto Maida
Begin jaren ’30 voegde Ernesto Famá [8] zich bij als zanger. Ze zetten samen zo’n 200 nummers op plaat, traden op voor radio, theater en voor carnavalshows. In 1936 verliet Famá het orkest maar hij keerde terug in 1938. Hun beste tango’s realiseerden ze in de eerste periode.
In de jaren ’30 begon ook het grote succes van Juan D’Arienzo die met zijn strak tempo de dansers bekoorde. Als reactie hierop ging Canaro hier niet op in maar ging zij muziek verzachten. Hij nam Roberto Maida [9] als vervanger voor Famá onder de arm. Het contrast tussen de maat van het orkest en de zachte stem van Maida droeg bij aan het geheel.
Ook met Maida nam Canaro zo’n 200 nummers op. Canaro’s muziek met deze 2 zangers keert regelmatig op de milongas terug.
[8] Ernesto Famá, geboren 18 augustus 1906 (Buenos Aires) – overleden 19 juli 1984 (Buenos Aires) werd zanger bij onder meer Osvaldo Fresedo en Carlos Di Sarli. [9] Domenico Maida, geboren 3 maart 1906 (Italië) – overleden 30 maart 1993 (Buenos Aires) werd tekstschrijver en zanger.
Het verdere succes in de jaren ’40, ’50 en ’60
Francisco Canaro zijn muziek vertoonde in de jaren ’40 nog weinig nieuwigheden, hij was tenslotte al van de jaren ’10 actief en was al een 50er. Desondanks hij de energie en creativiteit mistte van zijn jongere jaren slaagde hij erin succesvol te blijven. Hij bracht zangers zoals Eduardo Adrián en Carlos Roldán in. Canaro zette veel walsen en milongas op plaat en was heel productief. Hij nam in heel zijn loopbaan meer dan 3700 nummers op.
Francisco Canaro richtte deze kwintetten enkel om opnames te maken op. Het Quinteto Don Pancho werd in 1937 door dirigent Canaro, bandoneonist Minotto Di Cicco, violisten Juan José Gallestegui en Octavio Scaglione, pianist Luis Riccardi, contrabassist Olindo Sinibaldi gevormd. Ze speelden allen ook voor langere tijd in het orquesta típica. Vanaf 1940 veranderde gewoon de naam naar Quinteto Pirincho, want de muzikanten waren in het begin dezelfden. Desondanks het bijna allemaal instrumentale nummers waren, overtroffen de verkoopcijfers van het Quinteto Pirincho die van het orquesta típica waar ze mee optraden. Voor een korte periode maakte de fluitist Juvencio Física deel uit van het kwintet..
‘Cuando llora la milonga’ Quinteto Don Pancho 1939-11-29 beluister ‘Orillera’ (M) Quinteto Pirincho 1960-12-01 beluister
Het eindigde allemaal in 1964 toen Canaro overleed. Zijn fortuin werd gelijk verdeeld tussen enerzijds zijn wettige echtgenote, “La Francesa”, en anderzijds de dochters geboren uit zijn liefdesaffaire met een meisje uit het koor van een van zijn revues.
Francisco Canaro was vanaf 1912 ook zeer actief als componist. Er is een vermoeden dat hij veel nummers kocht met gunsten of geld. Er staan meer dan 250 nummers op zijn naam, dus als hij de helft ervan gekocht zou hebben, blijft er toch nog een indrukwekkend werk achter.
Hij groef oude tango’s op en veranderde die in symfonische tango’s, die hij gebruikte als ouvertures of intermezzi. Ze kregen dan een andere naam. Als er tekst werd aan toegevoegd, kregen ze nóg een andere naam. Zo kwam zijn symfonische tango ‘Pájaro azul’ van zijn eerdere ‘Nueve puntos’. ‘Halcón negro’ uit 1932 was voorheen ‘La llamada’ en werd met tekst ‘Rosa de amor’. Hij probeerde ook nieuwe ritmes op te leggen, de tangón en de milongón, wat niet insloeg. Zijn stijl veranderde in de loop der jaren. Hij speelde handig in op alle tendenzen en nam de nodige risico’s om nieuwigheden te proberen.
‘Nueve puntos’ 1920 beluister ‘Pájaro Azul’ (fantasie op Nuevo puntos) 1929-12-17 beluister ‘La llamada’ geen eigen versie onder deze naam, Cuarteto Típico Los Ases 1941-10-18 beluister ‘Rosa de amor’ tekst Ivo Pelay, canta Domingo Conte 1932-07-25 beluister ‘Halcón negro’ (fantasie op ‘La llamada’) 1964-10-02 beluister ‘Nueve puntos’ 1920 beluister ‘Pájaro Azul’ (fantasie op Nuevo puntos) 1929-12-17 beluister ‘La llamada’ geen eigen versie onder deze naam, Cuarteto Típico Los Ases 1941-10-18 beluister ‘Rosa de amor’ tekst Ivo Pelay, canta Domingo Conte 1932-07-25 beluister ‘Halcón negro’ (fantasie op ‘La llamada’) 1964-10-02 beluister
Edgardo Donato was kind van een Italiaans echtpaar en werd in de havenwijk San Cristóbal geboren. Zijn vader Ernesto was dirigent van een kamerorkest en speelde mandoline en cello. Ernesto en zijn vrouw Egilda Cafagna kregen 9 kinderen waarvan er 3 muzikant werden. Ascanio was cellist en componeerde onder meer ‘A oscuras’ en ‘Fue mi salvación’ , Osvaldo pianist en componeerde ‘Sacale punta’ , ‘Repique del corazón’ , ‘La tapera’ en ‘Un libro’. Edgardo, violist, bracht de nummers met zijn orkest op plaat uit.
Op jonge leeftijd verhuisde Edgardo met zijn familie naar Montevideo. Hij leerde muziek bij zijn vader en ging ook naar het conservatorium. Voor Edgardo was zijn vader te ernstig. Hij vond meer vrijheid bij het Orquesta del Negro Quevedo. In 1919 ging hij bij het orkest Carlos Warren [1] spelen en maakte er kennis met violist Roberto Zerrillo.
[1]
[1] Carlos Warren (1891 Uruguay – 1953) was pianist, componist en orkestleider.
Edgardo Donato vormde in 1927 met Roberto Zerrillo het orkest Donato-Zerrillo. Beide waren dirigent en speelden viool. Zanger Armando Julio Piovani speelde ook viool en Héctor María Artola, Juan Turturiello en Héctor Gentile bandoneon. Osvaldo Donato was pianist van dienst, Ascanio Donato cellist en A. Bancal contrabassist.
Het orkest debuteerde in Montevideo op 14 juli 1927. De impressario van cinema Select Lavalle bevond zich onder het publiek en bracht ze naar Buenos Aires. Het Orquesta Típica Criolla Donato – Zerrillo aangekondigd als “Los 9 ases del tango, la más formidable orquesta típica criolla que jamás se ha escuchado” trad er op 18 mei 1928 voor het eerst op.
Ze verschenen in theaters, kwamen op de radio en namen hun eerste platen op. Luiz Díaz zong als estribillista, iemand die alleen het refrein van een lied zingt. In die periode werd ‘Se va la vida’ dat beide dirigenten componeerden, met zang van Azucena Maizani [2] en Agustín Magaldi, een succes.
‘Se va la vida’ componisten Donato en Zerrillo, tekst Luis Mario [3] canta Azucena Maizani beluister
[3] en [4]
[2] Azucena Maizani (1902 BA – 1970 BA) alias La Ñata Gaucha. Ze was zangeres, trad op in theater en films en componeerde een 5-tal tango’s. [3] Luis Mario, geboren als María Luisa Carnelli (1898 La Plata – 1987 BA), was zangeres en journalist. Ze componeerde een 5-tal tango’s waaronder ‘Se va la vida’. In die tijd gebruikten vrouwen vaak een mannelijk pseudoniem om zo kans te krijgen in de macho-tangowereld.
Na een korte tournee met Azucena Maizani in 1931 gingen Edgardo en Roberto hun eigen weg. Roberto vertrok met Azucena waar hij verliefd op was naar Spanje en Portugal.
Edgardo bleef in Buenos Aires en maakte meteen meer plaats voor solos. Zo kon José Roque Turturiello zich meer uitleven op bandoneon in tegenstelling tot vroeger toen alles meer ingetogen klonk. Edgardo liet zich van zijn vrolijke kant zien, spelend met de strijkstok, klankkast en snaren. Hij streek al eens de klankkast over de strijkstok die hij klemde in plaats van de kast. Dit samen met zijn fameuze pizzicato’s [4] maakte het geheel dynamischer en speelser.
Bezetting: Bandoneon: José Roque Turturiello, Vicente Vilardi en Miguel Bonano. Viool: Edgardo Donato, Armando Julio Piovani en Pascual Humberto Martínez. Piano: Osvaldo Donato. Cello: Ascanio Donato. Contrabas: José Campesi. Zang: Luis Díaz (1930), Antonio Rodríguez Lesende (1931), Teófilo Ibañez (1931-1932) en Carlos Viván (1932). Met Agustín Magaldi nam hij ‘Vagabundo’ op.
Het orkest nam meer dan 130 nummers op bij platenlabel Brunswick. Ze traden in verschillende bioscopen en theaters op en speelden voor Radio La Voz del Aire.
[4]
[4] Pizzicato: kort plukken van snaren op viool, cello…
In 1934 kreeg het orkest een vollere klank. Tussen de bandeneonisten diende zich de 13-jarige accordeonist Osvaldo Bertone alias Bertolín aan. In sommige nummers hoor je dit duidelijk. Het klinkt vrolijk en geeft een feestgevoel.
De optredens van het orkest op radio, in cabarets en clubs waren een vaste waarde. Verder passeerden zangers zoals Antonio Maída (1934), Hugo Del Carríl (1935), Juan Alessio (1935) – die we later gaan kennen als Jorge Ortiz – en Randona tot de komst Van Horacio Lagos in 1936. In 1942 vertrok Bertolín.
De zanger ‘Randona’ die vermeld staat bij veel nummers, is de falsetstem die de hoofdzang aanvult, afkomstig van de violist Armando Julio Piovani.
‘Quien más quien menos’ canta Antonio Maida y Randona 1934 beluister
Toen Romeo Gavioli samen met het echtpaar Lita Morales en Horacio Lagos voor Edgardo Donato rond 1940 begon te zingen te zingen, veranderde hij zijn naam in Gavio. Het werden dikwijls duo’s of trio’s.
‘Mi serenata’ duet Lita Morales en Romeo Gavio1940 beluister ‘Estrellita mía’ (V) trio Lita Morales, Horacio Lagos en Romeo Gavio 1940 beluister ‘Sentir del corazón’ (M) duet Horacio Lagos en Romeo Gavio 1940 beluister
Prachtig en romantisch maar … Romeo Gavio had een oogje op Lita en daar kwam ambras van. Edgardo Donato besloot de samenwerking in 1942 te stoppen met alle drie.
In 1944 vormde Edgardo naast zijn orquesta típica het kwartet Los Caballeros del Recuerdo met pianist Francisco Pracánico, bandoneonist Anselmo Aieta en de violisten Domingo Donnaruma en Donato zelf. Ze speelden vooral muziek van de Guardia Vieja [5].
Het jaar erop richtte zijn broer Osvaldo samen met een deel van de muzikanten een ander orkest op. Edgardo reorganiseerde het zijne met Ernesto ‘Tití’ Rossi als eerste bandoneonist en arrangeur, bandoneonist Julián Plaza, Rolando Curzel als violist en de pianist Bernardo Blas.
[5]
[5] Guardia Vieja verwijst naar de beginjaren van de tango, eind 19de begin 20ste. Tango is ontstaan rond de Río del Plata en kenmerkt zich door Afrikaanse, Europese en Zuid-Amerikaanse klanken.
Edgardo Donato componeerde meer dan 200 nummers waaronder enkele klassiekers.
In 1922 componeerde hij ‘Julián’. Het nummer werd een succes na een theatervertolking door actrice Iris Marga en een opname met de populaire zangeres Rosita Quiroga.
Een jaar later verschenen ‘Corazoncito de oro’, ‘Beba’ y ‘Muchacho’, met tekst van Celedonio Flores. Zijn bekendste tango werd ‘A media luz’ met tekst van Carlos César Lenzi en kwam in 1924 uit, nog steeds een klassieker voor tangodansers.
Hij componeerde muziek voor de films ‘Riachuelo’, ‘Picaflor’ en ‘Así es el tango’.
‘El huracán’ samen met Osvaldo Donato gecomponeerd, tekst Nolo López, canta Félix Gutiérrez 1932-12-09 beluister ‘Pobre soñador’ tekst Manuel Romero, canta Félix Gutiérrez 1933-06-21 beluister ‘A media luz’ tekst Carlos César Lenzi, canta Horacio Lágos 1941-10-13 beluister
Laatste herziening 18 juli 2023 Gepubliceerd 26 juni 2023
Inleiding
Astor Piazzolla is vandaag een van de bekendste tangoartiesten. Hij zorgde voor radicale vernieuwing en de controverse rond zijn muziek was dan ook niet min. Tevens is het latere succes van de Tango Nuevo mede aan hem te danken. Hij componeerde honderduit, gaande van filmmuziek tot opera maar zijn tango’s werden het bekendst, denk aan ‘Libertango’ , ‘Oblivión’ en ‘Adiós Nonino’ .
Astor Piazzolla werd op 11 maart 1921 in de kustplaats Mar del Plata geboren. Hij was enig kind van Asunta Mainetti en Vicente Piazzolla die van tango hield en zelf accordeon speelde. In 1925 verhuisde de familie naar New York en kwam er in een migrantenbuurt terecht waar de maffiosi floreerden. Toen hij 8 werd, schonk zijn vader hem een bandoneon terwijl hij liever rolschaatsen had gekregen.
Piazzolla interesseerde zich echter weinig voor muziek maar op zijn 12 raakte hij gehypnotiseerd door de muziek van Bach die een Hongaarse buurman, de pianist Béla Wilda, een leerling van Sergej Rachmaninov [1] ten beste gaf. Hoewel zijn ouders het niet breed hadden, zorgden ze er toch voor dat hij bij Wilda les kon volgen. Andrés D’Aguila, een vriend van zijn vader, leerde hem later klassieke muziek op bandoneon spelen.
[1]
[1] Sergej Vasiljevitsj Rachmaninov (Rusland 1873 – Beverly Hills, US 1943) was een Russische componist, pianist, dirigent en muziekpedagoog.
Tango
Hij werd aangetrokken door de mysterieuze wereld van de tango door naar platen van Julio De Caro en Carlos Gardel te luisteren die zijn vader bezat. Als 13-jarige leerde Piazzolla Carlos Gardel persoonlijk kennen en kreeg de smaak van de tango echt te pakken.
In 1936 keerde hij naar Mar del Plata terug en speelde er in tango-orkesten mee. Toen hij Elvino Vardaro’s sextet op de radio hoorde spelen, raakte hem dat diep. Vardaro werd dan ook later zijn violist. Piazzolla schaafde zijn muzikale kennis bij en volgde les bij Alberto Ginastera [2] en Raul Spivak [3].
Astor Piazzolla trouwde in 1942 met Odette María ‘Dede’ Wolf. Ze kregen twee kinderen Diana (1943) en Daniel (1944). In 1966 verliet hij haar en begon een verhouding met zangeres Amelita Baltar. In 1976 ontmoette hij Laura Escalada, zijn laatste vrouw.
[2] en [3]
[2] Alberto Evaristo Ginastera (Buenos Aires 1916 – Genève 1983) was een Argentijnse componist en muziekpedagoog. Hij wordt beschouwd als de een van de belangrijkste componisten van Zuid-Amerika. [3] Raul Spivak: klassiek pianist en componist.
Aníbal Troilo
Op zijn 17 verhuisde Astor van Mar Del Plata naar Buenos Aires. Daar speelde hij in verschillende tango-orkesten tot Aníbal Troilo hem in 1939 vroeg bij zijn orkest aan te sluiten, toen een van de grootste. Troilo was een van de beste bandoneonspelers. In 1944 verlieten zanger Francisco Fiorentino en Piazzolla het orkest van Aníbal Troilo. Samen richtten ze het Fiorentino y su Orquesta Típica op dat 2 jaar standhield. Astor en Aníbal bleven zowel muzikaal als vriendschappelijk met elkaar verbonden.
‘Viejo ciego’ canta Francisco Fiorentino met zijn eigen orkest 1946 beluister ‘Para lucirse’ Aníbal Troilo met Astor als componist en muzikant 1950 beluister ‘El Motivo’ duet Aníbal Troilo en Astor Piazzolla 1970 beluister
Hij vormde in 1946 zijn eigen orkest, dat na nog geen drie jaar uiteenviel. Met dit orkest volgde hij zijn creatieve impulsen en ontwikkelde hij een dynamische en harmonische toets. Deze benadering was moderner en veroorzaakte de eerste kritieken van de traditionele tangueros. Hij zette toen 32 nummers op plaat.
Herbronning
In 1949 stopte hij met zijn orkest en liet de tango links liggen. Op zoek naar iets anders ontdekte hij Béla Bartók [4] en Igor Stravinsky [5] en bij Hermann Scherchen [6] studeerde hij orkestdirectie. Ook jazz boeide hem mateloos. Zijn zoektocht naar een eigen stijl groeide uit tot een ware obsessie.
Tussen 1950 en 1954 componeerde hij een serie werken die duidelijk anders waren dan de tango van dat moment, onder andere ‘Para lucirse’ , ‘Tanguango’ , ‘Prepárense’ , ‘Contrabajeando’ , ‘Triunfal’ en ‘Lo que vendrá’.
In 1953 diende Piazzolla ‘Buenos Aires’ voor de Fabien Sevitzky-wedstrijd in en won er de eerste prijs mee. Het werk werd uitgevoerd door het symfonisch orkest van Radio del Estado gedirigeerd door Fabien Sevitzky [7] zelf. Speciaal voor dit nummer werden twee bandoneons toegevoegd. Alles verliep goed tot er aan het einde van het concert een vechtpartij uitbrak tussen voor- en tegenstanders van zijn vernieuwende muziek.
[3] – [7]
[4] Béla Viktor János Bartók (Hongarije 1881 – New York 1945) was muziekpedagoog, componist en pianist. [5] Igor Fjodorovitsj Stravinsky (Rusland 1882 – New York 1971) was componist en dirigent. Hij verwierf in 1934 de Franse nationaliteit en werd later tot Amerikaan genaturaliseerd. [6] Hermann Scherchen (Berlijn 1891 – Firenze, Italië 1966) was dirigent en muziekpedagoog. [7] Fabien Sevitzky (Koussevitzky) (Vishny Volochok, Rusland 1891- Athene 1967) dirigent en arrangeur. Werd Amerikaans staatsburger.
Nadia Boulanger
De prijs die Astor met de wedstrijd won, was een studiebeurs van de Franse regering. Daarmee ging hij in 1954 in Parijs bij Nadia Boulanger [8] studeren, een van de beste klassieke muziekdocentes van die tijd. Piazzolla verborg zijn tangoverleden omdat zijn aandacht bij de klassieke muziek lag. Dit misverstand werd uit de wereld geholpen toen hij bij Boulanger zijn hart luchtte en ‘Triunfal’ speelde. Van haar kreeg hij een warme aanbeveling: “Astor, uw klassieke stukken zijn goed geschreven, maar de ware Piazzolla is hier. Laat de tango nooit meer los.”
‘Prepárense’ beluister ‘El cielo en tus manos’ cantora María De La Fuente met Astor Piazzolla beluister ‘Buenos Aires’ Nashville Symphony Orchestra, gecomponeerd door Astor Piazzolla beluister (1ste deel) beluister (2de deel) beluister (3de deel)
In plaats van te kiezen tussen tango en andere muziekstijlen, combineerde hij ze. In Parijs componeerde hij een paar tango’s voor strijkorkest en begon hij bandoneon staande te spelen (de meeste bandoneonisten spelen zittend).
[8]
[8] Juliette Nadia Boulanger (Parijs, 1887 – 1979) was een Franse dirigente, pianiste en docente compositie aan diverse conservatoria. Minder bekend werd ze als componiste.
In 1955 maakte hij weer opnames samen met pianisten Lalo Schiffrin en Martial Solal ondersteund door het Opera-orkest van Parijs.
Terug in Argentinië stichtte Piazzolla zijn Orquesta De Cuerdas en het Octeto Buenos Aires. In dit laatste octet combineerde hij twee bandoneons, twee violen, een gitaar, een contrabas, een cello en een piano en week hiermee van de traditionele bezetting af van het orquesta típica. Het werd de facto kamermuziek. Door zich steeds verder van de klassieke tango te verwijderen, wekte hij de woede van de conservatieve tangueros op. Tussen hem en de media ontstond een koude oorlog en in 1958 verliet hij Buenos Aires en keerde naar New York terug.
’Tema otoñal’ , Boedo’ , ‘Mi refugio’ en ‘Taconeando’ Octeto Buenos Aires 1956 beluister ‘Arrabal’ Octeto Buenos Aires 1957 beluister
Duizendpoot Piazzolla
Tussen 1958 en 1960 werkte hij in de Verenigde Staten. Piazzolla experimenteerde met jazz-tango en bracht tal van platen uit met verschillende ensembles. Hij was tegelijk arrangeur, muzikant en of orkestleider. Terug in Argentinië begon hij met “Su Quinteto” later onder de naam Quinteto New Tango. Als extraatje kwam er een elektrische gitaar bij. Met dit kwintet kon Piazzolla het best zijn gevoelens van het moment uitdrukken.
‘Decarísimo’ Piazzolla y su Quinteto 1961 beluister ‘Buenos Aires hora Cero’ Quinteto New Tango 1962 beluister
Hij bleef spelen voor andere artiesten en vormde zelf verschillende ensembles onder meer Conjunto 9 waarmee hij voornamelijk in Buenos Aires en Italië optrad. Deze groep was een van Piazzolla’s dromen omdat hij er zijn gecompliceerde muziek kon mee uitvoeren. In de jaren ’70 vormde Piazzolla het octet Conjunto Electrónico met een bandoneon, piano en/of elektrische piano, orgel, gitaar, elektrische basgitaar, drums, synthesizer en een viool. Velen vonden dat hij meer jazz-rock dan tango speelde, maar Piazzolla zei dat zijn muziek meer met de tango verwant was.
In 1973 na een periode waarin hij uitzonderlijk veel werken had geschreven, kreeg hij een hartaanval. Hij moest het wat rustiger aan doen maar bleef optreden en samenwerken met artiesten van verschillende pluimage. In 1977 speelde Piazzolla een concert in Parijs met muzikanten die dichter bij rockmuziek dan bij de tango stonden.
‘Libertango’ Conjunto Electronico, Parijs 1977 beluister
De volgende tien jaar waren de beste wat Piazzolla’s populariteit betreft en werd hij wereldberoemd. Hij speelde in Europa, Zuid-Amerika, Japan en de Verenigde Staten. Van 1983 tot 1989 werkte hij vooral met zijn Quinteto Tango Nuevo.
‘Fuga y Misterio’ Astor Piazzolla, Buenos Aires 1983-06-11 beluister
De laatste ronde
In 1988 onderging Piazzolla een viervoudige bypassoperatie.
Spoedig daarna in 1989 vormde hij zijn laatste groep: het Sexteto Nuevo Tango dat uit twee bandoneons, piano, elektrische gitaar, bas en cello bestond. Met deze groep speelde hij in juni 1989 in het Teatro Ópera te Buenos Aires zijn laatste concert in Argentinië om daarna een uitgebreide tour door de V.S., Engeland, Duitsland en Nederland te maken. Hij bleef ook nog spelen in strijkkwartetten en symfonische orkesten.
Op 4 augustus 1990 kreeg hij in Parijs een beroerte. Na twee jaar in coma stierf hij op 4 juli 1992 op 71-jarige leeftijd in Buenos Aires.
‘Milonga del ángel’ Sexteto Tango Nuevo 1989 beluister
In New-York werd Carlos Gardel een goede vriend van de familie. Piazzolla kreeg op zijn 14 een figurantenrol als krantenjongen in de film ‘El día que me quieras’ , waarin Carlos de hoofdrol had. Was dit de aanzet tot het componeren van filmmuziek? Hij schreef muziek voor zo’n 40 films.
Astor Piazzolla componeerde meer dan 750 nummers in verschillende genres.
‘El desbande’ in 1946 beschouwde Piazzolla als zijn eerste officiële tango. Een van zijn beroemdste werken werd ‘Adiós Nonino’ dat hij in 1959 ter nagedachtenis aan zijn toen pas overleden vader componeerde.
Zijn vriend dichter Jorge Luis Borges eerde hij door 7 gedichten van hem op muziek te zetten. Eind jaren ’60 werkte hij met dichter Horacio Ferrer samen voor de opera ‘María de Buenos Aires’. In minder dan een jaar tijd werd de opera zo’n 120 keer opgevoerd, een overweldigend succes. In 1969 schreven ze samen ook nog ‘Balada para un loco’ waarmee ze op het Iberoamerican Music Festival de tweede plaats behaalden.
Astor Piazzolla schreef in 1982 ‘Le Grand Tango’ voor cello en piano, opgedragen aan de Rus Mstislav Rostropovitsj, een van de bekendste cellisten van zijn tijd. De tango werd voor het eerst in 1990 in New Orleans uitgevoerd.
‘El desbande’ Astor Piazzolla y su Orquesta Típica 1946-11-26 beluister ‘Adiós Nonino’ Astor Piazzolla y su Quinteto 1959 beluister ‘El tango’ tekst Jorge Luis Borges, Luis Medina Castro (recital) y Quinteto Nuevo Tango beluister ‘Ballada para un loco’ Astor Piazzolla zang Roberto Goyeneche beluister ‘Milonga carrieguera’ ensemble met Piazzolla, zang Amilita Baltar en Héctor De Rosas, fragment van opera ‘María de Buenos Aires’ 1968 beluister
Zijn omvangrijke oeuvre beïnvloedt nog steeds muzikanten van alle generaties in de hele wereld. Voorbeelden zijn de Belgische ensembles Astoria, Quinteto Astor en de Nederlandse bandoneonist Carel Kraayenhof.
Aan hem opgedragen: ‘Last tango for Astor’ Al Di Meola (VS) 1996 beluister ‘El sol sueño (Hommage à Astor Piazzolla)’ componist Jerzy Peterburshsky, versie Gibon Kremer (Lets violist) 1996 beluister ‘Laura et Astor’ componist Richard Galliano (Fr/It accordeonist) met zijn septet 2003 beluister
Documentaire over Piazzolla: ‘Piazzolla, los años del tiburón’ regie Daniel Rosenfeld 2018 bekijk trailer
Grace Jones scoorde in 1981 een hit met ‘I’ve Seen That Face Before’ gebaseerd op ‘Libertango’.
Hij werd ereburger van Buenos Aires in 1985.
Piazzolla ontving in 1986 de Cesar-prijs voor de filmmuziek bij ‘El exilio de Gardel’.
In 1995 kende men hem in Argentinië de “Konex de Honor” toe voor zijn onschatbare bijdrage aan de muziek.
Wie een vlucht naar Astor’s geboortestad neemt, landt op de Aeropuerto Internacional Astor Piazzolla
Zanger, componist en acteur. Geboren 11 december 1890 Gardès, Charles Romuald (Toulouse, Frankrijk) – bijnamen: ‘El zorzal criollo’ (de creoolse nachtegaal) , ’Carlitos’ , ‘El Rey Del Tango’ (De Koning van de Tango) en ironisch als ‘El Mudo’ (de doofstomme). Overleden 24 juni 1935 (Medellín, Colombia).
laatste herziening 13 april 2023 gepubliceerd 1 februari 2023
Luister rustig naar deze minder bekende nummers terwijl je het artikel leest
Inleiding
Carlos Gardel was een belangrijk figuur in de geschiedenis van de Argentijnse tango. Hij maakte de tango populair en is naast Astor Piazzolla wijd bekend, ook buiten de tangowereld.
Charles Romuald was kind van een onwettige vader en Berthe Gardès (1865 – 1943). Moeder en zoon kwamen aanvankelijk in Venezuela terecht om daarna, toen Carlos 27 maanden oud was, in Argentinië te belanden. In zijn testament schreef Gardel dat hij in Toulouse was geboren. Maar was dat wel juist?
Is Gardel niet in Tacuarembó in het noorden van Uruguay geboren? Toen hij zich in 1923 voor het Argentijnse staatsburgerschap aanmeldden, gaf hij aan van Uruguayaanse origine te zijn. Op zijn paspoort dat na zijn dood werd gevonden, stond Tacuarembó als geboorteplaats. Had hij Uruguay gekozen om de dienstplicht in Frankrijk te ontlopen?
Wist hij het zelf Gevraagd naar zijn nationaliteit, antwoordde Carlos steeds dat hij op tweeëneenhalve jarige leeftijd in Buenos Aires was geboren !
Maar wat deed hij? Zingen en nog veel meer, maar dat lees je later. Carlos begon zijn carrière zoals gebruikelijk in cafés, maar groeide later tot een popster uit. We spreken hier over het begin van de 20ste eeuw nog voor de gouden jaren van de tango. Gardel stond mee aan de wieg van de tango-canción [1], een tangogenre waarin de zang meer aandacht kreeg. Zijn helderklinkende baritonstem is heel herkenbaar.
[1]
[1] De tango-canción verwees naar het landelijke. Daarom werden zangers als Gardel ook “folkloristas” of “estilistas” genoemd.
In 1911 ontmoette Carlos de Uruguayaan José Razzano alias ‘El Oriental’. Carlos zong toen in duo met Francisco Martino. Razzano voegde zich bij hen gevolgd door Saúl Salinas. Ze werkten als duo, trio of kwartet.
Het duo Gardel-Razzano kwam het beste overeen. Hun artistieke basis werd het Café de los Angelitos. In 1912 nam Gardel al platen op. ‘Pobre mi madre querida’ van de payador José Betinotti [2] was een van de blikvangers. Commercieel was het geen succes en Gardel wachtte tot 1917 om opnieuw op te nemen.
‘Pobre madre querida’ tekst en muziek José Betinotti 1912 beluister ‘El almohadón’ componist Carlos zelf, tekst van Andrés Cepeda 1912 beluister
Variëté
In 1914 begonnen Gardel en Razzano in het cabaret Armenonville op te treden. Ze werden goed betaald en werden bekend in de showbusiness. In 1915 werden ze succesvol in Uruguay. Carlos voelde zich er onmiddellijk thuis. Hij ging ook nog op tournee in Brazilië en keerde naar Buenos Aires terug. ‘Mi noche triste’ geschreven door Pascual Contursi en Samuel Castriota en begeleid door gitarist José Ricardo werd in 1917 een hit. Er werden 100.000 platen geperst. beluister
In die jaren kwam het variëté in Buenos Aires op met korte voorstellingen van de uiteenlopende aard (muzikaal, dramatisch, humoristisch, circus, magie, …). Gardel en kompanen traden onder meer op in het Teatro Esmeralda en het Teatro Empire, beide gericht op een welvarender publiek. Het succes was overweldigend en hun voorstellingen duurden zes jaar.
In 1917 speelde Carlos de hoofdrol in de stomme film ‘Flor de durazno’ gebaseerd op een roman van Hugo Wast [3]. Het was een van de eerste Latijns-Amerikaanse speelfilms. De film was een succes en bleef enkele jaren in de bioscopen. Zelf was Carlos ontevreden over zijn werk, maar later zou hij naar de filmwereld terugkeren.
[2] en [3]
[2] payador: zanger die zichzelf begeleid op gitaar en improviseert. José Luis Betinotti (1878 – 1915) was een Argentijnse gitarist, componist en payador. Zijn bijnamen zijn ‘El cantor de las madres’ en ‘El último payador’. [3] Hugo Wast: geboren als Gustavo Adolfo Martínez Zuviría (Córdoba, 1883 – Buenos Aires, 1962) was schrijver en politieker. Hij verwierf bekendheid met zijn romans, waarvan sommige zijn verfilmd. In 1944 werd hij, als sympathisant van het Spaanse Franco-regime, minister van Onderwijs tijdens de dictatuur van generaal Pedro Pablo Ramírez.
In 1921 veroverde de Italiaan Rodolfo Valentino, Argentijnse tango dansend en verkleed als gaucho, de wereld met de film The ‘Four Horsemen of the Apocalypse’. Spanje had toen al een soort tango, de Tango Flamenco, vooral populair in Barcelona. Er was zelfs een tijdschrift ‘El Tango De Moda’. Toen het duo Gardel-Razzano hoge toppen scheerde in Argentinië, lonkte Europa.
In 1923 vatten ze hun tournee in Spanje aan. Hoewel ze in Buenos Aires in smoking optraden, drongen de theaterimpresario’s er bij hen op aan om in gaucho verkleed op te treden. Daarna kwam Frankrijk aan de beurt. Ze ontdekten Parijs en Gardel bezocht zijn familie Gardés in Toulouse. In 1925 kreeg Razzano problemen met zijn stem. Na 12 jaar stopte hun artistieke samenwerking. Toch namen in 1929 nog twee nummers op: ‘Claveles mendocinos’ en’ Serrana impía’ , echter zonder veel succes.
Gardel toerde verder als solist door Spanje (1925 – 1927) en later Frankrijk (1928 – 1929). In Barcelona bleef hij op een zeker moment 2 maanden in plaats van de 10 voorziene dagen. Hij nam er 21 nummers op. In jaren 1926 en 1927 kwamen er meer dan 100 nummers op plaat uit. Tot de hits van die tijd behoren ‘Bajo Belgrano’ , ‘Siga el corso’ , ‘Caminito’ , ‘A media luz’ , ‘Tiempos viejos’ , ’Que vaché’… Buenos Aires bleef zijn uitvalsbasis maar hij trok geregeld naar Montevideo of Argentijnse provincies. Hij zong ook Radio Nacional. In 1927 kocht Gardel voor zichzelf en zijn moeder een huis in Buenos Aires midden in de Abasto-wijk. Het is nu El Museo Casa Carlos Gardel.
Vanaf 1917 begeleide José Ricardo Carlos op gitaar. In 1929 verliet hij de groep vanwege een conflict met Aguilar. José Razzano die samen met Carlos een duet vormde tot hij problemen kreeg met zijn stem, werd manager maar stopte in 1930 wegens meningsverschillen.
Samen met Ricardo werd Guillermo Barbieri in 1921 vaste gitarist. José ‘El Indio’ Aguilar sprong mee in vanaf 1928. Gitarist Ángel Domingo Riverol vervoegde het gezelschap in 1930 (Ricardo was ondertussen vertrokken).
Er kwamen nog gitaristen bij, Domingo Julio Vivas en Horacio Pettorossi. Het aantal gitaren variëerden.
Soms liet Carlos zich door orkesten zoals dat van Francisco Canaro en Alberto Castellanos begeleiden, maar het bekendst werden zijn nummers met Terig Tucci (1934 -1935).
’Tomo y obligo’ orq. Francisco Canaro 1931-10-28 beluister
In 1930 begon Carlos zijn zang op een andere manier te verspreiden, en een vroegere droom te verwezenlijken: de carrière als filmacteur.
Na zijn debuut in 1917 in een stomme film, zong en acteerde hij in 1930 in een 15-tal kortfilms. Toen zijn populariteit steeg, speelde hij in langspeelfilms voor Paramount, in Frankrijk en de VS. Hoewel zijn sentimentele films een mooie verhaallijn misten, waren ze een uitstekend uithangbord voor zijn zangtalent en uitstraling.
In die jaren begon hij met Alfredo Le Pera samen te werken en schreven diverse klassiek geworden tango’s zoals ‘Mi Buenos Aires querido’ , ‘Volver’ , ‘Por una cabeza’ en ‘El día que me quieras’. Alfredo schreef later ook de scenario’s van de films. Gardel componeerde in totaal meer dan 100 nummers en bracht de meeste zelf op plaat uit.
Lijst langspeelfilms en enkele nummers geschreven door Carlos en Alfredo Le Pera Luces de Buenos Aires (Parijs 1931) Espérame (Parijs 1933) La casa es seria (kortfilm Parijs 1933) : scenario Le Pera, alsook de volgende films.
Melodía de Arrabal (Parijs 1933) Cuesta abajo (New York 1934)
El Tango en Broadway (New York 1934)
El Día que me quieras (New York 1935)
The Big Broadcast of 1936 alias Cazadores de estrellas (New York 1935), Gardel speelt hierin een bijrol. Tango Bar (New York 1935)
Eind maart 1935 vertrok hij op tournee door Latijns-Amerika. Hij werd als een popster ontvangen in Puerto Rico, Venezuela, Curaçao, Aruba en Colombia. Panama en nog andere landen bereikte hij echter niet. Gardel overleed op de top van zijn roem op 24 juni 1935 door een vliegtuigongeluk in Medellín, Colombia. Ook Alfredo Le Pera, zijn gitaristen Guillermo Desiderio Barbieri, Ángel Domingo Riverol en diverse zakenpartners en vrienden kwamen daarbij om het leven. Een derde gitarist, José María Aguilar, overleefde de crash en leefde nog tot 1951.
Miljoenen fans in heel Latijns-Amerika rouwden. Toen Gardels stoffelijk overschot werd overgebracht van Colombia via Panama, de VS en Uruguay volgden hordes aanhangers het stoffelijk overschot om hem de laatste eer te betonen. Velen brachten hun condoleances gedurende de twee dagen dat zijn lichaam was opgebaard in Montevideo.
Gardel ligt begraven in La Chacarita kerkhof in Buenos Aires.
Werken aan Carlos opgedragen: ‘Oratorio Carlos Gardel’ (muziekstuk met poëzie: 8 delen) meer uitleg bij de youtube-film beluister ‘Carlos Gardel’ (Gedicht) Héctor Galiardi beluister ’Selecciones de Carlos Gardel’ Julio De Caro canta Roberto Medina 1949 beluister ‘Milonga para Gardel’ (Milonga) Azucena Maizani 1954 beluister ‘Querido Carlos Gardel’ Celia Saia 2010 beluister ’No hay otro Carlos Gardel’ Jorge Vidal beluister
In 1983 werd in Toulouse een standbeeld ter zijner nagedachtenis ingehuldigd. In 1985 kende een Argentijnse stichting de ‘Konex de Honor’ prijs toe voor zijn onschatbare bijdrage aan de geschiedenis van de Argentijnse populaire muziek. Een van zijn voormalige woonhuizen in de Abasto-buurt is tot een museum omgebouwd.
El Día del Tango Op 11 december wordt elk jaar in Argentinië El Día del Tango gevierd. Deze dag is de geboortedag van Julio De Caro en Carlos Gardel.
Een populair gezegde in Latijns-Amerika is dat Gardel elke dag beter zingt. Een andere veelgebruikte uitspraak Veinte años no es nada (twintig jaar is niets) stamt uit zijn lied ‘Volver’.
Laatste herziening 20 juni 2023 Gepubliceerd 27 oktober 2022
De bandoneons trekken de locomotief in gang tsjoek tsjoek, eens in gang is hij tsjoek niet te stoppen, tsjoek de wagonnetjes zijn gelukkig, ping (piano) tsjoek tingelingeling tsjoek af en toe gaat het bergop, tsjoek, pie – iep (violen) tsjoek, tingting, onverminderd dendert de trein verder, tsjoek, ping, piep, tsjoek, TSJOEK … tot de kolen op zijn ! TSJOEK boem !
De muziek van Rodolfo Biagi is niet weg te denken op tangosalons. De verrassende manier waarop hij met het ritme omspringt, smeekt erom om te dansen. De onverwachte en speelse pianostukjes maken het geheel af. Zijn bijnaam Manos Brujas (Heksenhanden) is dan ook niet uit de lucht gegrepen.
Rodolfo Biagi werd in de buurt van San Telmo geboren. Na de lagere school wilde hij muziek studeren maar zijn ouders vonden dat hij moest voort studeren. Om hem aan te moedigen kreeg hij een viool maar later in zijn conservatoriumjaren koos hij toch voor piano. Zonder medeweten van zijn ouders begon hij stomme films te begeleiden. Daar werd hij op zijn 15de door Juan Maglio ontdekt die hem meteen voorstelde bij hem te komen spelen. Later werkte hij nog samen met onder meer Miguel Orlando, Carlos Gardel, Juan Bautista Guido, Juan Canaro en Juan D’Arienzo.
Rodolfo Biagi werd pas echt populair toen hij bij Juan D’Arienzo begon te spelen. Biagi ging vaak naar de Chantecler, een cabaret in het centrum van Buenos Aires, waar D’Arienzo met zijn orkest optrad. Op een avond vroeg D’Arienzo aan Biagi om Lidio Fasoli die weer eens te laat was, aan de piano te vervangen. Sindsdien werd hij de vaste pianist van het orkest. Naast de optredens in de Chantecler werkte hij met D’Arienzo samen bij radio El Mundo en in dansclubs. Tussen 31 december 1935 en 22 juni 1938 namen ze samen 71 nummers op.
‘Orillas de Plata’ (V) Juan D’Arienzo 1935-12-31 beluister ‘Nueve de julio’ Juan D’Arienzo 1935-12-31 beluister ‘Pensalo bien’ Juan D’Arienzo canta Alberto Echagüe 1938-06-22 beluister ‘Champagne tango’ Juan D’Arienzo 1938-06-22 beluister
Het succes van Rodolfo Biagi werd dermate groot dat een jaloerse D’Arienzo hem in 1938 ontsloeg. En dus vormde Biagi zijn eigen orkest waarmee hij datzelfde jaar op 16 september in cabaret Marabú debuteerde. Het was de reclamechef van Palmolive, Juan Bautista Bergerot, die hem de bijnaam Manos Brujas gaf. Daarmee verwees hij naar de foxtrot waarmee Biagi altijd zijn optreden begon.
In het begin zong Teófilo Ibáñez bij Biagi gevolgd door Andrés Falgás maar meest succesvolle zanger werd Jorge Ortiz tussen 1940 en 1943. Hij verliet het orkest om bij Miguel Caló op te treden en keerde in 1945 terug. Vooral zijn vertolkingen van ‘Yuyo verde’ , ‘Indiferencia’ , ‘Pájaro ciego’ , ‘Misa de once’ en ‘Soledad la de Barracas’ worden nog veel gespeeld. Andere zangers die bij Biagi’s orkest zongen waren Alberto Lago en Carlos Acuña, wiens versies van de tango’s ‘A la luz del candil’ , ‘Lonjazos’ en ‘Uno’ eruitspringen. Ook nog Alberto Amor, Carlos Saavedra, Carlos Heredia, Carlos Almagro en Hugo Duval. Duval was degene die het langst bij Biagi bleef, van 1950 tot de ontbinding van het orkest in 1962. Dat kwam omdat de zanger zich heel goed aan de stijl van de briljante pianist had aangepast. Biagi’s instrumentale uitvoeringen zijn echter niet te versmaden en keren zeer regelmatig terug op tangobals.
Hij componeerde een tiental nummers waarvan er enkele nog steeds populair zijn op de Milongas. Ziehier de discografie, alle titels met eigen opnames.
‘Cruz diablo’ instrumentaal 1927-08-22 beluister ‘Gólgota’ tekst Francisco Gorrindo, canta Teófilo Ibáñez 1938-08-19 beluister ‘Campo afuera’ (M) tekst Homero Manzi, canta Teófilo Ibáñez 1939-04-27 beluister ‘Deja el mundo como está’ tekst Rodolfo Sciammarella, canta Andrés Falgás 1940-03-14 beluister ‘Humillación’ tekst Carlos Bahr, canta Jorge Ortiz 1941-03-15 beluister ‘Amor y vals’ (V) tekst Carlos Bahr, canta Alberto Lago 1942-05-22 beluister ‘Indiferencia’ tekst van Juan Carlos Thorry, versie met Jorge Ortiz 1942-09-10 [2] beluister ‘Magdala’ tekst van Francisco Gorrindo, canta Jorge Ortiz 1945-01-24 [2] beluister ‘Por la güeya / Por la güella’ tekst van Homero Manzi, canta Carlos Saavedra 1948-07-22 beluister ‘Por tener un corazón’ tekst van Francisco Gorrindo, canta Hugo Duval 1951-10-04 beluister ‘Como un cuento’ (V) tekst van Carlos Bahr, canta Hugo Duval 1958-09-09 beluister ‘Oh mama mía’ tekst van Carlos Marín, canta Hugo Duval 1959-09-16 beluister
Van ‘Perdón’ , ‘Tu promesa’ en ‘Uruguay’ zijn geen opnames bekend.
[1]
[1] ‘Indiferencia’ werd gecomponeerd als Biagi nog bij D’Arienzo speelde, die het opnam in 1938. ‘Magdala’ werd ook door D’Arienzo eerst opgenomen in 1944.
laatste herziening 11 juni 2023 gepubliceerd 13 oktober 2023
Inleiding
Osvaldo Pedro Pugliese werd op 2 december 1905 in een muzikale familie geboren. De vader Adolfo was fluitist en zijn twee oudere broers violist. Osvaldo speelde mee maar drie violisten vond vader wat veel dus kreeg hij een piano en dat bleef zijn geliefkoosd instrument voor de rest van zijn leven.
Hij trouwde een eerste maal met Maria Concepcion Florio. Ze kregen in 1936 een dochter, Lucena Delma ‘Beba’ Pugliese. De familie Florio was ook zeer muzikaal aangelegd. Zowel Beba als kleindochter Carla zijn pianist.
Zijn tweede vrouw werd Lydia Elman die in zijn carriêre een zeer belangrijke rol heeft gespeeld.
Hij begon als pianist bij stomme films en op 15-jarige leeftijd speelde hij al professioneel in het zogenoemde Café de La Chancha. Kort daarna sloot hij aan bij een groep met de eerste vrouwelijke bandoneoniste Paquita Bernardo [1]. Hij speelde nog bij andere orkesten waaronder die van Roberto Firpo en Pedro Maffia.
[1]
[1] Paquita Bernardo geboren 1 mei 1900 in Buenos Aires als Bernardo, Francisca. Bandoneonspeelster en componiste. Overleden op 14 april 1925
Samen met Pedro Maffia’s violist, Elvino Vardaro, vormde Osvaldo Pugliese een ensemble onder hun beider naam [2]. In 1929 debuteerde het Sexteto Vardaro-Pugliese in Café Nacional. Later stichtte hij met violist Alfredo Gobbi het Sexteto Alfredo Gobbi.Aníbal Troilo speelde een tijdje in beide sexteto’s. Daarna vormde Pugliese twee duo’s, eerst met Gobbi en daarna met Vardaro om voor radiostations op te treden.
In 1934 schoof Pugliese mee achter de piano toen bandoneonist Pedro Laurenz een orkest vormde. Hij schreef zijn eerste arrangementen voor tango’s waaronder ‘La beba’. Twee jaar later sloot hij zich bij Miguel Caló aan die in de stijl van Julio De Caro speelde. Zijn ideeën over tango begonnen toen pas echt vorm te krijgen.
Geïnspireerd door zijn communistisch gedachtegoed probeerde Pugliese drie keren een eigen ensemble in de vorm van een coöperatieve op te richten, aanvankelijk zonder succes.
[2]
[2] Elvino Vardaro, violist, was een van de pioniers van de toenmalige tango. Van hun orkest zijn echter geen opnames.
Zijn definitieve doorstart begon op 11 augustus 1939 toen hij met zanger Amadeo Mandarina in café Nacional optrad. De samenstelling van dit orkest veranderde doorheen de jaren. Net als de andere orkestleden bleef Pugliese naast pianist ook arrangeur. Zijn orkest werkte immers als coöperatieve en dit had zijn invloed op de creatieve samenwerking. Ze traden op in een café in de wijk Villa Crespo en voor het belangrijke radiostation El Mundo. Ze werden populair. Hun fans waren zowel muziekliefhebbers als aanhangers van de communistische partij.
Bijdragen van zijn muzikanten versterkten zijn muziek. Contrabassist Aniceto Rossi zorgde voor meer ritme. Bandoneonist Osvaldo Ruggiero, diep verbonden met de dirigent, oefende een belangrijke invloed uit. En violist Enrique Camerano leek wel geboren om met Pugliese samen te spelen. Het orkest liet zich inspireren door componist en orkestleider Julio De Caro maar maakte het met een nadrukkelijk ritmische markering aantrekkelijk voor de danser.
Pugliese bracht pas in 1943 platen uit. Zanger Roberto Chanel, met een nasale stem en compadritostijl, oefende een grote aantrekkingskracht uit. Samen maakten ze 31 opnamen. Begin jaren 50 zong Alberto Morán met zijn dramatisch-sensuele stem, mezza voce [3]. Zijn charme bekoorde heel wat vrouwen en werd door weinig andere zangers geëvenaard. 48 nummers kwamen op plaat. Met zanger Jorge Vidal die ook populair was, werden slecht 8 nummers opgenomen. Andere zangers waren onder meer Jorge Maciel en Miguel Montero.
‘El sueño del Pibe’ canta Roberto Chanel 1945 beluister ‘Desvelo’ canta Alberto Morán 1953 beluister
[3]
[3] mezza voce (It. halve stem) ingehouden en op halve kracht gezongen of gespeeld.
Politieke gedachtegoed
De muziek van het orkest van Osvaldo Pugliese mocht jarenlang niet worden uitgezonden als maatregel van politieke censuur, maar dat deed geen afbreuk aan zijn populariteit. In 1948 belandde hij omwille van zijn communistische gedachtegoed een tijdje in de cel. Zijn orkest bleef echter zonder hem doorspelen. Rode anjers op de lege piano vertegenwoordigden hem dan.
Don Pugliese deed met zijn tango-orkest wat anderen amper zouden bereiken. Dankzij zijn artistieke talent kon hij ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag in het prestigieuze Teatro Colón optreden. Het werd een daverend succes en theater zat bomvol om de maestro aan het werk te zien.
Hij bleef tot op oudere leeftijd actief, maakte nog opnames en ondernam tot nog tot in de jaren 90 Europese tournees. In 1989 speelde hij een historisch concert in het Amsterdamse Carré. Hij sloot dit af samen met het sexteto van Astor Piazzolla. Don Osvaldo overleed op 25 juli 1995 na een korte ziekte op 89-jarige leeftijd in zijn geboortestad.
Twee van zijn bekendste tangocomposities zijn ongetwijfeld ‘Recuerdo’ (1924) en ‘La yumba’ (1948). Beide tango’s werden en worden nog steeds door verschillende orkesten gecovered.
Zijn stoffelijk overschot werd in de Concejo Deliberante van Buenos Aires opgebaard en vervolgens tegen het verkeer in overgebracht naar de begraafplaats Chacarita. Daar rust hij in een imposant mausoleum met bijdragen van tangoliefhebbers en een Comité van Vrienden gebouwd. Zijn tweede vrouw Lydia Elman speelde hierin een belangrijke rol.
Aan hem opgedragen: ‘Pugliesando’ componist Jorge Caldara, versie met diens orkest 1958-08-13 beluister ‘Tango a Pugliese’ componist Roberto Alvares, Color Tango 2003 beluister ‘Pugliese’ componist Daniel Díaz, tekst Lina Avellaneda, canta por Lino beluister ’San Pugliese’ (candombe-salsa?) componist Eduardo Guerschberg tekst Matías Mauricio beluister
De Cubaanse regering kende hem de Alejo Carpentier-medaille toe, de belangrijkste culturele onderscheiding van het eiland. In 1986 werd hij door Buenos Aires tot Ciudadano Ilustre uitgeroepen. De Franse regering benoemde hem in 1988 tot Commandeur de L’ Ordre des Arts et des Lettres. In 1989 onthulden SADAIC (in België Sabam) en de Asociación de Coleccionistas de Tango een plaquette aan de Avenida Corrientes ter herdenking van zijn 50 jaar als orkestleider. In 1990 ontving hij de titel Académico Honorario van de Academia Nacional del Tango.
Driemaal werd hij door de Konex Stichting onderscheiden: in 1985 als dirigent van een orquesta típica (Platina), in 1995 kreeg hij een speciale vermelding en in 2005 na zijn dood een Konex De Honor.
Muziek: Optreden Teatro Colón 26 December 1985 bekijk Optreden Carré 1989 bekijk
Beheer cookie toestemming
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel
Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door uw Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een site of over verschillende sites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.